AMSTERDAM – Het is een ongeschreven regel in de politiek dat je doorgaans niet kunt kiezen welke gevechten je moet leveren, maar wel hoe je ze wilt uitvechten. Die wetenschap geeft een interessant perspectief op het optreden van politici, zoals dat van minister Verdonk van Vreemdelingenzaken en Integratie in de zaak-Taïda Pasic: vol in de aanval via de nationale pers na verlies in twee rechtszaken; gebruikmakend van privé-informatie van de tegenstander uit de archieven van een vluchtelingendossier, en met een toonzetting die meer aan een keukenruzie dan een procedureel geschil doet denken. Het gebeurt niet elke dag, of zelfs maar elk decennium, dat een scholiere door een minister op de voorpagina van een grote krant als een leugenaar en zwendelaar wordt neergezet. Een bewuste keuze, lijkt het, voor de rol van gekrenkte Goliath.
Dat een bewindsvrouw woorden in de mond neemt als «klinkklare onzin», «totale nonsens», «fraude» en «zwartmaken» verraadt ergernis en frustratie. Dat zijn verklaarbare emoties voor een minister van Vreemdelingenzaken, die het gezicht is van een veel gekritiseerde overheidsorganisatie met een ondankbare taak, en die kritiek op haar werknemers hoog en kennelijk ook persoonlijk opneemt.
Die ergernis en frustratie hebben bovendien een voorgeschiedenis.
De ergernis is geworteld in de lente van vorig jaar, toen een groep filmmakers het project 26.000 gezichten startte, waarin asielzoekers werden geportretteerd die langer dan vijf jaar op een beslissing wachtten. De «eenzijdigheid van de berichtgeving» die Verdonk daarin zag, bewoog haar ertoe om in de Tweede Kamer aan te kondigen voortaan in de tegenaanval te gaan als een asielzaak in de media zieliger werd voorgesteld dan die volgens haar was.
De frustratie wordt op haar beurt gevoed door de aard van slepende procedures als die tegen Taïda Pasic, die een eindeloze druk op de immigratiedienst zetten en waarbij elke onnauwkeurigheid aanknopingspunt kan zijn voor nieuwe bezwaarschriften. Want als het nalopen van de zaak-Taïda Pasic iets aantoont, is het zowel hoe moeilijk iemand het recht kan verwerven in Nederland te verblijven, als hoe moeilijk de staat iemand weg kan krijgen die de juridische mogelijkheden benut om dat te bestrijden.
Toch blijft Verdonks reactie in de zaak-Taïda Pasic merkwaardig. Want niet alleen zijn frustratie en ergernis geen emoties die het optreden van een minister moeten bepalen en lijkt de stijl van Verdonks optreden niet te passen bij de aard van de zaak, de argumenten die Verdonk inbracht in de pers rechtvaardigen haar nijdige interventie ook niet.

De zaak-Taïda Pasic begon in juni 2000, toen het tijdens de oorlog uit Kosovo gevluchte gezin in Nederland asiel aanvroeg. Taïda was toen twaalf jaar oud. Over een spanne van vijfenhalf jaar deden haar ouders of Taïda zelf zes verzoeken om in Nederland te blijven. Elk verzoek werd afgewezen, in het gunstigste geval met enkele maanden, in het slechtste geval met bijna anderhalf jaar wachttijd op een beslissing.
Zoals duizenden identieke procedures vormde die van het gezin Pasic een eindeloze aaneenschakeling van beslissingen en be zwaarschriften, heen en weer gestuurde stukken, juridische haarkloverijen en dwangbevelen. En zoals in legio andere zaken werd een beroep gedaan op de energie, tijd, emoties, geld en werklast van allerhande betrokken partijen: van vluchtelingen, rechters, juristen en ambtenaren tot hulporganisaties, pleeggezinnen, politie en klasgenoten.
Wie zo’n zaak overziet, kan alleen maar hopen dat de betrokkenen iets aan die verspilde tijd en moeite overhouden waar ze wat aan hebben als alles voorbij is – voor een vluchteling bijvoorbeeld een schooldiploma, als een positieve beschikking er niet in zit. Dat de zaak-Taïda Pasic is uitgelopen op een gevecht om een positief restant na zo’n eindeloze procedure maakt het extra bitter.
De escalatie van dat gevecht begon pas eind januari, toen medescholieren protestacties opzetten tegen de opsluiting van Taïda Pasic in vreemdelingenbewaring, in afwachting van haar uitzetting. Taïda is zoals bekend nog maar een paar maanden verwijderd van haar vwo-examen en had zich in de afgelopen jaren bijzonder gemotiveerd getoond om dat diploma te halen. Toen haar familie vorig jaar naar Belgrado vertrok, studeerde zij door met opgestuurde boeken, ze vroeg driemaal een tijdelijke verblijfsvergunning aan met als doel haar opleiding af te maken en keerde vorige zomer naar Nederland terug om haar overgang naar 6 vwo veilig te stellen.
Maar met landelijke aandacht voor de zaak-Taïda Pasic, die vooral de kant van haar medestanders belichtte, werd de strijd van de scholiere een politieke zaak. De aandacht bestond aanvankelijk uit bescheiden reportages of foto’s met bijschrift van demonstrerende scholieren in de eerste week na Taïda’s opsluiting. Vanaf 25 januari werd de zaak breder opgepikt, met soms grotere artikelen en columnisten die zich erover uitspraken. En in de derde week was het dagelijks nieuws, opgehangen aan gerechtelijke uitspraken op 1 en 3 februari die nederlagen van Verdonk («verweerder» in beide zaken) betekenden.
Het nalezen van de vonnissen leert dat de uitspraken bepaald geen nipte overwinningen waren voor Pasic. Hoewel met name de Amsterdamse rechter Verdonk op 3 februari op sommige punten gelijk gaf, kregen de Immigratie- en Naturalisatiedienst IND en Verdonk toch tweemaal een flinke tik op de vingers. Zo oordeelde de Groningse rechtbank op 1 februari dat de IND het vermoeden onvoldoende had onderbouwd dat Pasic zou vluchten, dat haar aanhouding onrechtmatig was en dat de IND te kwader trouw maar deed alsof de dienst niet wist welke advocaat Pasic vertegenwoordigde of waar zij te vinden was.
De Amsterdamse rechtbank vond vervolgens dat de IND en Verdonk de problemen van Pasic om in Servië aan de juiste papieren te komen, onderschatten, dat zij verkeerde feiten over de afgifte ervan vermeldden, dat zij een medisch rapport van haar huisarts negeerden, dat zij haar problemen om zich opnieuw te vestigen in Kosovo vertekenden, dat zij verschillende procedures ten onrechte op één hoop gooiden, dat zij niet ingingen op relevante argumenten van Pasic en dat Verdonk argumenten voor de uitzetting heeft aangevoerd die zij niet met feiten kon onderbouwen. Al die fouten bij elkaar zijn zo wezenlijk, oordeelde de rechter, dat de IND in de zaak-Taïda Pasic niet simpelweg wat ontbrekende formulieren kan bijpassen en wat passages in de uitspraak kan aanpassen om dan alsnog op basis van hetzelfde dossier tot een afwijzing van Pasic’ verzoek voor tijdelijk verblijf te komen.
Voor wie dit allemaal te juridisch en technisch is, kan zo’n uitspraak ook worden samengevat als een verwoestende knock-down voor Verdonk. Nog geen knock-out, want Verdonk is terug voor een nieuwe ronde: het hoger beroep tegen deze uitspraken.

De klap kwam evenwel aan, want de uitspraken bevestigden het algemene beeld van een modelstudente die door de onbuigzame vreemdelingendienst op allerlei manieren werd opgejaagd. Daarop maakte Verdonk de keuze hoe ze dit gevecht verder zou voeren: met de handschoenen uit en buiten de ring. Op zondag 5 februari kopte De Telegraaf over de volle breedte van de voorpagina: «Verdonk: Taïda pleegt fraude». «Het Kosovaarse meisje Taïda en haar familie hebben bij vertrek uit Nederland een premie van zevenduizend euro opgestreken», begon het artikel, en reeg vervolgens soortgelijke aantijgingen aaneen die de claim moesten onderbouwen dat de jonge Kosovaarse «fraude» had gepleegd en zich oneigenlijk had gedragen. Het gevecht werd smerig.
Alvorens het verloop daarvan te volgen, is het belangrijk eerst de argumenten onder de loep te nemen die Verdonk inbracht. Het zijn er zes.

  1. Om te beginnen de argumenten dat Pasic «fraude» zou hebben gepleegd – een woord dat in Nederland doorgaans uiterst voorzichtig in de mond wordt genomen. Verdonk bouwt die claim op twee argumenten. Ten eerste meent ze dat het «fraude» is dat Pasic in Haarlem een verblijfsvergunning aanvroeg en als adres een pleeggezin aldaar opgaf, maar in Winterswijk naar school ging. «Dat is fraude», liet Verdonk via haar woordvoerder weten. Het kwalijke van dit argument is dat het in de rechtszaal door Verdonk is ingebracht zonder de kwalificatie «fraude» en dat het daar door de rechter als «ten onrechte» van de hand werd gewezen. Volgens de gerechtelijke uitspraak van 1 februari volgt zowel uit de gedingstukken als uit wat de landsadvocaat namens Verdonk in de rechtszaal zei «zonder meer dat bekend was met zowel het adres van «Taïda Pasic» in Winterswijk als haar adres in Haarlem en dat zij door de week bij haar pleegouders op het adres in Winterswijk verbleef».
    Het argument van Verdonk – je pleegt fraude als je ergens studeert, dat netjes meldt maar het adres van je (pleeg)ouders opgeeft voor je post – zou de helft van de Nederlandse studentenpopulatie rijp maken voor uitzetting of andere juridische actie. Het is dan ook een ongeldig argument. Niettemin bracht de minister het twee dagen later in via ’s lands grootste krant met een kwalificatie die in het Wetboek van Strafrecht voorkomt.

  2. Verdonks tweede argument voor dat zware woord is dat het «gewoon fraude» was dat Pasic naar Nederland kwam op een Frans toeristenvisum. Dat is geen fraude, anders was het niet mogelijk. Verdonk bedoelde dan ook iets wat er niet staat, maar wat ze in de dagen erop uitlegde in andere media: dat het fraude is om op een toeristenvisum hierheen te komen en dan te gaan studeren. Dat is onjuist: het is legaal om naar Nederland te komen als toerist, hier te bedenken dat je wel een opleiding wilt volgen en daarop een verblijfsvergunning met dat doel aan te vragen. Nu is dat in Pasic’ geval natuurlijk niet zo gegaan – zij wist al dat ze hier wilde studeren. Dat is echter geen fraude, dat is wetten die ergens anders voor bedoeld zijn in je voordeel gebruiken. Wellicht is dat niet ethisch, maar zeker niet illegaal en ook bepaald niet iets wat in Nederland uit den boze is. Het zoeken naar gaten in de wet of het gebruiken van regels voor eigen voordeel heet doorgaans niet «fraude» maar «advocatuur», «accountancy» of «creatief boekhouden» en is een gerespecteerde manier om je brood te verdienen.

  3. Verdonk zet ook andere argumenten in om aan te tonen dat Taïda Pasic zich onrechtmatig gedraagt. Maar ook die zijn stuk voor stuk ongeldig. Daar is bijvoorbeeld het derde argument van Verdonk, dat Taïda naar een gymnasium in Kosovo kan. De rechter stelde op 3 februari dat Verdonk wegkeek van de bezwaren daarbij: «De ouders van