30.12.2013 Views

Cunninghamia lanceolata, een weinig bekende Chinese naaldboom

Cunninghamia lanceolata, een weinig bekende Chinese naaldboom

Cunninghamia lanceolata, een weinig bekende Chinese naaldboom

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Sortiment<br />

Piet de Jong<br />

<strong>Cunninghamia</strong> <strong>lanceolata</strong>,<br />

<strong>een</strong> <strong>weinig</strong> <strong>bekende</strong> <strong>Chinese</strong><br />

<strong>naaldboom</strong><br />

In zijn thuisland China is deze <strong>naaldboom</strong> heel belangrijk in de bosbouw. Elders heeft<br />

hij die rol nooit gekregen en is het niet meer dan <strong>een</strong> zeldzaam element in arboreta<br />

en pineta. Toch is het <strong>een</strong> interessant geslacht dat in ons klimaat nog net voldoende<br />

winterhard is.<br />

Als je in de geschiedenis van bepaalde coniferen<br />

duikt is het boeiend om te zien hoe<br />

in het verleden met de benaming is omgegaan.<br />

<strong>Cunninghamia</strong> is genoemd naar James<br />

Cunningham, die als eerste tussen 1701 en<br />

1703 planten verzamelde in China. Hij was<br />

<strong>een</strong> Engelse arts die in dienst was bij de<br />

East India Company en lange tijd in China<br />

verbleef. Bij de zending van 600 planten was<br />

Cryptomeria en ook de conifeer die later naar<br />

hem genoemd zou worden. Leonard Plukenet<br />

beeldde de plant af in het vierde deel van<br />

zijn Opera Omnia Botanica (1705) met <strong>een</strong><br />

gebruikelijke geparafraseerde benaming Abies<br />

major sinepsis. Linnaeus voerde in 1753 de<br />

binaire naamvoering in. De oudste naam<br />

voor deze <strong>naaldboom</strong> volgens de opvatting<br />

van Linnaeus, Pinus <strong>lanceolata</strong>, werd in 1803<br />

gegeven door Aylmer Bourke Lambert. Deze<br />

publiceerde tussen 1803 en 1824 <strong>een</strong> serie<br />

afleveringen over zeer verschillende coniferen<br />

die hij allen volgens de opvatting van dat<br />

moment tot het geslacht Pinus rekende. In<br />

1804 vond de Franse botanicus Jean Louis<br />

Marie Poiret dat de boom tot het geslacht<br />

Abies gerekend moest worden, dus publiceerde<br />

hij hem als Abies <strong>lanceolata</strong>. In 1807 kwam<br />

Richard Anthony Salisbury tot het inzicht<br />

dat het hier <strong>een</strong> nog niet eerder beschreven<br />

geslacht betrof. Hij noemde de <strong>naaldboom</strong><br />

Betis jaculifolia. Ook Robert Brown was die<br />

mening toegedaan en beschreef in 1826 het<br />

geslacht <strong>Cunninghamia</strong> met de soort C. sinensis.<br />

Hooker omarmde deze opvatting in 1827,<br />

maar besefte daarbij dat de soortnaam van<br />

Lambert de oudste was en prioriteit had. Zo<br />

werd het <strong>Cunninghamia</strong> <strong>lanceolata</strong> (Lamb.)<br />

Hook., de naam waaronder we deze <strong>naaldboom</strong><br />

thans kennen. Eigenlijk zou hij Betis<br />

<strong>lanceolata</strong> moeten heten. <strong>Cunninghamia</strong> betreft<br />

hier echter <strong>een</strong> geslachtsnaam die door<br />

<strong>een</strong> Botanisch Congres werd geconserveerd,<br />

zoals dat heet.<br />

Hoewel <strong>Cunninghamia</strong> in aboreta en botanische<br />

tuinen <strong>een</strong> vrij zelden geziene conifeer<br />

is, geldt dat niet voor China. Van nature groeit<br />

de boom daar in <strong>een</strong> groot aantal provincies<br />

18 Arbor Vitae | 3-21 | 2011


van vlak boven z<strong>een</strong>iveau tot 2800 m hoog<br />

in de bergen. Daarbuiten ook nog in Taiwan<br />

en de grensgebieden van Cambodja, Laos<br />

en Vietnam. Maar of dat allemaal natuurlijke<br />

groeiplaatsen zijn is moeilijk vast te<br />

stellen omdat de boom ook heel veel voor<br />

houtproductie is aangeplant. De soort kwam<br />

van nature op diverse plaatsen als puur bos<br />

voor en dat heeft vooral in de tweede helft<br />

van de vorige eeuw, maar ook al veel eerder,<br />

geleid tot massale kaalslag. Het hout wordt<br />

namelijk in China het hoogst gewaardeerd<br />

van alle houtsoorten. Het kan gemakkelijk<br />

worden bewerkt en heeft <strong>een</strong> aparte geur.<br />

Een belangrijke toepassing is het gebruik<br />

voor doodskisten, maar verder ook voor huizenbouw<br />

en scheepsmasten. Het hout is zeer<br />

duurzaam en rot niet, evenals als dat van<br />

familielid Sequoia sempervirens, de Redwood.<br />

De Engelse plantenzoeker Ernest Wilson beschrijft<br />

in Plantae Wilsonianae (Vol. II, 1916)<br />

hoe in enkele delen van West Sichuan als<br />

gevolg van <strong>een</strong> zware aardbeving die enkele<br />

eeuwen geleden plaats vond, hele bossen<br />

van <strong>Cunninghamia</strong> verzwolgen zijn. Dit hout<br />

is zeer goed geconserveerd in de bodem en<br />

wordt voor gebruik opgegraven. De kleur is<br />

<strong>Cunninghamia</strong> <strong>lanceolata</strong><br />

Foto: Ineke Vink<br />

bleek bruin en het is nog altijd aangenaam<br />

geurend. Er werden hoge prijzen voor betaald.<br />

Wilson vermeldt dat de bomen van <strong>een</strong> omvang<br />

waren zoals ze op dat moment, dus 100<br />

jaar geleden al niet meer in de bestaande<br />

bossen te vinden waren.<br />

Het natuurlijk voorkomen op verschillende<br />

hoogten van deze <strong>naaldboom</strong> in China heeft<br />

als consequentie dat er bij introductie grote<br />

verschillen in winterhardheid kunnen optreden.<br />

All<strong>een</strong> introducties hoog uit de bergen<br />

zijn bij ons voldoende winterhard. Op welke<br />

hoogte het uitgangsmateriaal van de bomen<br />

in het Von Gimborn Arboretum oorspronkelijk<br />

groeiden was Von Gimborn niet bekend,<br />

maar hij beschouwde ze wel als kwetsbaar en<br />

plantte ze rond 1930 in de beschutting van de<br />

bestaande dennenbosschages. Thans zijn dit<br />

grote exemplaren. Wat allereerst opvalt is de<br />

grote hoeveelheid dode twijgen op de grond.<br />

Dat is g<strong>een</strong> teken dat de bomen het niet goed<br />

maken. Het is het beeld van normale groeipatroon<br />

waarbij de kortloten, al dan niet met<br />

oude kegels na 4-5 jaar worden afgeworpen.<br />

Arbor Vitae | 3-21 | 2011 19


Ook bij de verwante geslachten Cryptomeria,<br />

Sequoia en Sequoiadendron gebeurt dit en<br />

verder elke herfst bij de niet wintergroene<br />

familieleden Metasequoia en Taxodium.<br />

De eerste indruk van de boom is <strong>een</strong> wat<br />

fijner uitgevoerde Araucaria, maar daaraan<br />

is de plant niet verwant, hij is zelfs g<strong>een</strong><br />

familie. Een veel sterkere gelijkenis is er<br />

met Cryptomeria, maar ook dat geslacht is<br />

volgens recent onderzoek slechts <strong>een</strong> verre<br />

verwant. Het gebruik maken van moderne<br />

onderzoekstechnieken heeft er ook al toe<br />

geleid dat bovengenoemde geslachten thans<br />

deel uit maken van de Cupressaceae in plaats<br />

van de Taxodiaceae.<br />

In het land van herkomst worden, of beter<br />

werden, de bomen tot 50 m hoog, bij ons<br />

worden ze nauwelijks 10-12 m hoog. De bomen<br />

hebben <strong>een</strong> brede piramidale kroon. De<br />

stam schilfert op latere leeftijd in stroken<br />

af. De zijtakken staan in kransen, zijn horizontaal<br />

afstaand en roodbruin. De spiraalsgewijs<br />

geplaatste naalden zijn 3-4 cm lang,<br />

lancetvormig, leerachtig en scherp gepunt.<br />

Aan de onderzijde zijn de naalden blauwgroen<br />

met twee witte strepen van huidmondjes.<br />

Ook aan de bovenzijde kunnen dergelijke<br />

strepen voorkomen, maar die kunnen ook<br />

geheel ontbreken. De bomen zijn éénhuizig<br />

met meerdere mannelijke en één, soms drie,<br />

vrouwelijke kegels bij<strong>een</strong> aan de uiteinden<br />

van jonge twijgen. De vrij ronde vrouwelijke<br />

kegels hebben <strong>een</strong> diameter van 3,5-4 cm. In<br />

de oksel van elke bractee zijn drie zaden.<br />

In de populaties van C. <strong>lanceolata</strong> kunnen<br />

exemplaren voorkomen met vooral aanvankelijk<br />

grijsblauwe naalden. In cultuur is<br />

zo’n variant bekend onder de naam ‘Glauca’.<br />

Het geslacht telt nog <strong>een</strong> tweede soort die<br />

meestal, en ook in de Flora of China, als niet<br />

meer dan <strong>een</strong> variëteit wordt beschouwd: C.<br />

<strong>lanceolata</strong> var. konishii (Hayata) Fujita. Deze<br />

variëteit hoort van nature thuis in Taiwan en<br />

in China all<strong>een</strong> in de kustprovincie Fujian.<br />

Het is <strong>een</strong> kleinere uitgave van de soort met<br />

veel rijen witte strepen op beide zijden van<br />

de naalden. In ons klimaat is deze variëteit<br />

niet echt winterhard. Een in Australië<br />

geselecteerd dwergje van deze variëteit is<br />

‘Little Leo’. Er zijn er nog meer van dat type<br />

benaamd, o.a. ‘Bano’ en ‘Little Dwarf’, maar<br />

je zult ze waarschijnlijk in ons land maar<br />

zelden ergens aantreffen.<br />

Dit artikel is <strong>een</strong> bewerking van ‘Parels uit het<br />

Von Gimborn Arboretum’ (32), gepubliceerd<br />

in Hortus, december 2010.<br />

<strong>Cunninghamia</strong> konishii<br />

Foto: Ineke Vink<br />

20 Arbor Vitae | 3-21 | 2011

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!