Direct naar artikelinhoud
BeschouwingWol

Het veroorzaakt dierenleed, het prikt, het is slecht voor het milieu. Kunnen we nog wel wol dragen?

Het veroorzaakt dierenleed, het prikt, het is slecht voor het milieu. Kunnen we nog wel wol dragen?
Beeld Eva Roefs

Er zijn mensen die jeugdtrauma’s hebben overgehouden aan het dragen van wol, en dan is er ook nog eens veel mis in de reguliere wolindustrie. Toch is er ook een verantwoorde manier om wol te dragen.

Geen kledingmateriaal dat zo veel emoties oproept als wol, lijkt het wel. ‘Een ramp, een ongeluk, een sof’, zingen Kinderen voor Kinderen over hun kriebeltrui in het gelijknamige nummer uit 1990, een deuntje dat, als je het eenmaal hebt teruggehaald, de hele dag in je kop blijft zitten. ‘Ik word gek van dat ding, ik spring en ik wiebel/Hij prikt en hij jeukt, hij pluist en hij kriebelt.’ Met een uithaal: ‘Kriebel-, kriebeltrui!’

De wollen borstrok, nóg zo’n onding. Wikipedia heeft een heus eigen lemma over het ‘extra warme onderhemd’ dat vroeger bij kou gedragen werd. ‘Het dragen van wollen borstrokken werd in het algemeen als onprettig ervaren’, staat er, maar ‘vooral kinderen hadden niets te kiezen en kregen een borstrok aan zodra het buiten begon te vriezen’. Een zekere Theo schrijft op een nostalgisch blog waarop senioren losgaan over de borstrok: ‘Ik heb ze ook veel gedragen als de R in de maand was. Maar ik vond de levertraan erger, getver!’ Een ander noemt het wolletje een waar jeugdtrauma.

Fundamentelere kritiek klinkt er uit een andere hoek; ook jong, woke, veganistisch blogvolk hekelt wol. ‘Ik hoop dat ik jou heb overtuigd geen wol meer te kopen’, schrijft Quirine op theveganeffect.nl, nadat ze verslag heeft gedaan van de ‘de meest verschrikkelijke beelden van dierenmishandeling’ die ze is tegengekomen op haar zoektocht naar informatie over wol. Zelf was ze laatst vergeten het label van een nieuwe jas te controleren, bedacht ze thuis, ‘en ja hoor, wol was een van de materialen (*$&)@(#*$&!! Gelukkig kon ik hem terugbrengen.’ Quirine geeft tips voor alternatieven: katoen, polyester, hennep, bamboe en acryl. ‘Genoeg keuze om er fabulous uit te zien!’ Kies lyocel (van houtpulp) of gerecycled katoen, adviseerde Milieu Centraal na onderzoek in 2015. Wol is, doordat schapen methaangas uitstoten en veel land nodig hebben om te grazen, samen met zijde de slechtste keus voor het milieu.

Aan de andere kant van het spectrum wemelt het van de woladepten die het bejubelen, omdat wol óók biologisch afbreekbaar, ademend, isolerend, water- en vuilafstotend, brandwerend, elastisch, ventilerend, UV-werend en vochtregulerend is, en, laten we wel wezen, in een goede kwaliteit bovendien prachtig en verrukkelijk zacht en warm. Aan wol worden zelfs genezende krachten toegekend. Er is heilwol (tegen tepelkloven), wandelwol (tegen blaren), wolcrème (tegen een droge huid) en er zijn wolbaden om in te kuren – woolness noemen ze dat in een spa op Texel. ‘Baby’s die op schapenwol slapen krijgen later minder vaak astma’, tipt de een, medicinale schapenvachten helpen bij reuma, weet een ander en dat schapenvachten helpen doorligwonden te voorkomen is algemeen bekend.

De Duitse professor Gustav Jaeger (van het ondergoed) stelde in 1880 in zijn boek Die Normalkleidung als Gesundheidsschutz dat een mens alleen maar – ruwe – wol moet dragen. We zijn van dierlijke oorsprong en niet van plantaardige, dus katoen bijvoorbeeld, vond hij quatsch. Het is niet meer dan logisch dat de oermens schapenhuiden droeg, tenslotte. En dat de mens al rond 5000 voor Christus vlijtig wol begon te spinnen. Eeuwenlang was het een van de beroepen waarmee vrouwen een zelfstandig inkomen konden verdienen – een old spinster (Bridget Jones!) is nogal altijd een sneue, single vrouw.

Genoeg geschiedenis, hoe zit het werkelijk met wol? Met het dierenleed, de milieubelasting, het draagcomfort en of het nu wel of niet duurzaam is, of tenminste: kan zijn? Voor een themanummer als dit is het zaak om de nuchtere feiten op een rijtje te krijgen: willen we wel wol? Nou en of, zegt Reina Ovinge (53) van The Knitwit Stable, die alles van wol weet en ons daarom gidst. Maar bij voorkeur als het duurzaam wordt geproduceerd én gebruikt, want er gaat wat mis in de reguliere wolindustrie.

Reina Ovinge.Beeld Eva Roefs

Ovinge heeft kennis van zaken: na haar studie HTS confectie begon ze als inkoper knitwear, gebreide kledingstukken, voor V&D. Na negen jaar begon ze haar eigen bedrijf als leverancier en tussenhandelaar van knitwear voor kledingmerken en warenhuizen. Ook in die hoedanigheid kwam ze veel in textielfabrieken in Bangladesh en China over de vloer. Daar ontdekte ze steeds meer over de productiemethoden en ze begon zich gaandeweg achter de oren te krabben: ze zag te veel dat niet deugde in de kledingindustrie. Ze verkocht haar bedrijf en begon in Baambrugge een nieuwe onderneming: een schapenboerderij en wolmerk ineen. De truien en sjaals van haar label Trek & Trees zijn zacht, fraai en 100 procent duurzaam, maar vooral bedoeld als uithangbord van wat The Knitwit Stable óók is: een adviesbureau voor kledingproducenten die willen (en moeten, vindt Ovinge) overschakelen op duurzame knitwear.

Het is doodzonde als wol in de verdomhoek zou terechtkomen, zegt Ovinge, want het is tenslotte een prachtmateriaal. Ze geeft de jubelaars gelijk: wol heeft fantastische eigenschappen waar die van polyester niet aan kunnen tippen (geen zweetgeur) en het draagt niet bij aan de plastic soep. Maar de bezwaren tegen wol zijn veelal ook terecht, zegt ze. We leggen er drie aan haar voor, met de vraag: hoe kan het beter?

1. Wol betekent dierenleed

Dierenrechtenorganisaties als Peta hebben de laatste jaren veel informatie en filmpjes naar buiten gebracht over het zogeheten mulesing (naar John Mule, die de methode bedacht.) Daarbij worden stukken huid rond de anus van het schaap weggesneden om te voorkomen dat de larvenziekte myiasis ontstaat. Vooral de circa 65 miljoen merinoschapen in Australië, waar veruit het grootste deel van de wereldwolhandel vandaan komt, lopen daar kans op. De diepe plooien in hun vacht, zo gefokt omdat het veel wol oplevert, zijn een mooie plek om eitjes te leggen voor vliegen die op poep afkomen – de larven die eruit kruipen veroorzaken de dodelijke ziekte. Om die te voorkomen, wordt de schapenkont kaal gemaakt; littekenweefsel is geen handige plek om eitjes op te leggen. Het wreedst is dat mulesen vaak zonder verdoving gebeurt, stelt Peta. The Woolmark Company, het marketingapparaat van de Australische wolboeren, laat desgevraagd weten dat 85 procent van de boeren de schapen verdooft.

1. Wol betekent dierenleed
Beeld Eva Roefs

‘In Nieuw-Zeeland is mulesing verboden’, zegt Ovinge, ‘en in Zuid-Amerika, waar ook wol vandaan komt, is het niet nodig, omdat die vlieg daar niet actief is. Maar in Australië gebeurt het op grote schaal, ja.’ Buiten de verbouwde stal waar haar adviesbureau annex atelier huist, voorzien van espressoapparaat en breimachine, houdt ze zelf ook vijftien merinoschapen – die leveren de beste wol. Ze loopt naar hun wei, wijst op een schapenachterwerk: ‘Kijk, dat is viezig, daar moet ik zo even naar kijken. Maar een Australische wolboer met duizenden schapen kan niet stuk voor stuk in de gaten houden of ze nog gezond zijn.’

Grootschaligheid, legt ze uit, brengt, net als in de vleesindustrie, dierenleed met zich mee. Er wordt jaarlijks zo’n 1100 miljoen kilo wol geproduceerd en in elke schakel van de keten kan het misgaan. Het transport van de schapen, het scheren; Peta verspreidde filmpjes waarop schapen snijwonden krijgen en elektrische schokken omdat het snel-snel-snel moet. Toch, zegt Ovinge, geven zulke filmpjes een overtrokken beeld. De kudde is de wolboer z’n brood en daar zal hij over het algemeen zorgvuldig mee omgaan; de meeste schapenscheerders zijn, weet ze, even vaardig als vlot. Feit blijft dat de wolproductie grotendeels een ondoorzichtige, ver weg gelegen bio-industrie is en dat het veel diervriendelijker kan door lokaal en kleinschalig te produceren. Voor haar eigen label gebruikt ze wol van Nederlandse boeren van wie ze weet dat de dieren goed behandeld worden – dat, zegt ze, zou de gangbare praktijk moeten zijn.

Onderweg naar een tweede weitje legt ze uit waarom angorawol zo’n slechte naam heeft. Dat kán worden geschoren van het angorakonijn, dat het levert, maar het wordt, in China, meestal geplukt. Een martelmethode, waardoor zelfs H&M het in de ban heeft gedaan; in Nederland wordt het nauwelijks meer verkocht. Om het verwarrend te maken opent ze vervolgens een hek en toont ze lachend haar kleine kudde angorageiten: ‘Die leveren mohair.’

Merinoschapen dus, angorageiten (mohair), kasjmiergeiten (kasjmier) en alpaca’s (verwant aan de lama), dat zijn de dieren die de wol leveren die we doorgaans dragen. En hoe je als consument kunt weten of er fatsoenlijk met ze wordt omgegaan? ‘Er zijn heel wat keurmerken’, zegt Ovinge. ‘Best verwarrend, moet ik toegeven, omdat ze de ene keer op dier- en de andere keer op milieuvriendelijkheid slaan.’ Goede indicaties zijn de Responsible Wool Standard (RWS) en het Global Organic Textile Standard (Gots)-certificaat, die garanderen non-mulesing en andere pijnlijke praktijken. Maar ja, vínd ze maar eens in je nieuwe jas.

2. Wol is slecht voor het milieu

Eerst de schapen: die laten scheten en boeren en stoten daarmee het broeikasgas methaan uit. Ze zijn met veel – in Australië dus al 65 miljoen – en dragen daarmee bij aan de verwoestijning van het land waarop ze lopen: ze trappen het plat (waardoor het verdroogt) en vreten het kaal (waarmee biodiversiteit verdwijnt). Ze nemen bovendien veel ruimte in die voor landbouw zou kunnen worden gebruikt, en als ze worden bijgevoerd met soja gaat dat ten koste van nog meer land. In Nederland, zegt Ovinge, is dat anders. ‘Hier grazen schapen vaak op dijken, in natuurgebieden of op ander land dat ongeschikt is voor landbouw. Nogmaals: op kleinere schaal produceren lost veel op. Maar Nederlandse wol wordt helemaal niet meer afgenomen door kledingproducenten. De boeren die nog wol produceren, krijgen er geen cent voor. Sterker nog, soms moeten ze betalen om het afgevoerd te krijgen. En dan gaat het naar China, als vulmiddel voor autostoelen - doodjammer.’

2. Wol is slecht voor het milieu
Beeld Eva Roefs

Dan de wol: die moet gewassen, gekaard, gesponnen, getwijnd en geverfd, een proces waar veel water, energie en chemicaliën aan te pas komen – maar 70 procent minder water dan bij de productie van katoenen sweaters, mailt de man van The Woolmark Company. Wat hij ook meldt: dat de milieubelasting van een wollen kledingstuk uiteindelijk afhangt van de gebruiker: hoe vaker en hoe langer het gedragen wordt, hoe minder slecht voor het milieu.

Natuurlijk, beaamt Ovinge, maar dat geldt voor elk kledingstuk. Het voordeel van wol is dat het heel lang mooi en in vorm blijft omdat je het nauwelijks hoeft te wassen – scheelt ook milieubelasting. ‘Af en toe luchten en aan het eind van de winter een keer door een sopje halen, dat is voor een wollen trui genoeg. En hang hem dan niet aan de waslijn, maar leg hem plat. Wol heeft een geheugen; het komt vanzelf weer in de oorspronkelijke vorm.’

3. Wol prikt!

Goed, dan heb je een diervriendelijke, eco-gecertificeerde trui te pakken van gerecyclede wol – dat is, in tegenstelling tot nieuwe wol, een van de béste keuzes voor het milieu, meldt Milieu Centraal, en wol is 100 procent recyclebaar dus daar bij uitstek geschikt voor – zo’n trui, dus, en dan prikt ie. Toch? Ach, Nederlanders zijn mietjes, zegt Ovinge. Nee, zo zegt ze het niet, ze zegt: ‘Nederlanders houden niet van stugge wol. Engelsen bijvoorbeeld, zijn daar wat minder gevoelig voor, denk aan de shetlandtrui.’

3. Wol prikt!
Beeld Eva Roefs

Of wol wel of niet stug aanvoelt, leg ze uit, hangt af van de fijnheid van de vezel, die wordt uitgedrukt in micron. Een vezel van 30 of minder micron, zoals die van merinowol, voelt zacht aan op de huid – niets geen gejeuk en gekriebel. En omdat de vraag daarnaar groot is, is 90 procent van de wol in kleding tegenwoordig afkomstig van, meestal Australische, merinoschapen. Veel andere schapenrassen, Texelaars bijvoorbeeld, leveren steviger wol. ‘Daarom ben ik met zes Nederlandse fokkers bezig boeren te zoeken die merinoschapen willen aanschaffen. Dubbeldoelschapen moeten dat worden: voor de wol én voor het vlees.’

Wol kopen, zegt ze, is net als vlees eten: het moet met mate. ‘Wol moet weer een luxeproduct worden. Als je een wollen vestje van 49 euro bij een warenhuis ziet hangen, is de kans groot dat ergens in de keten iemand - dier, mens of allebei - is uitgebuit. Een verantwoord geproduceerde, zuiver wollen trui moet wel 200 euro kosten. Maar voor dat geld kun je wel een geweldig mooi, superzacht kledingstuk verwachten dat een leven lang meegaat. De levensduur van wol is zo’n 80 jaar. En daarna vergaat het op natuurlijke wijze; in de grond wordt het weer een voedingsstof.’

Argumenten genoeg dus, om op zoek te gaan naar een dure, duurzame, sublieme lievelingstrui – één, niet vijf – die je kunt dragen tot in de kist. ‘Ach, die trui, daar kon je hem/haar in uittekenen’, zullen de nabestaanden dan ontroerd snikken. We zeiden het al: geen kledingstuk roept zo veel emoties op.