Direct naar artikelinhoud
Ahmed MarcouchBeeld Judith Jockel
Wat bezieltAhmed Marcouch

Burgemeester Ahmed Marcouch: ‘Juist de islam spoort aan tot twijfelen’

Hij dacht als jongen in het land van melk en honing terecht te zijn gekomen, maar Ahmed Marcouch ontdekte al snel dat Nederland ook zo zijn problemen kent.

Ahmed Marcouch ontvangt in het Duivelshuis, het historische stadskasteel van Arnhem, waar in 1968 een nieuw stadhuis aan vast is gebouwd. De burgemeesterskamer is imposant en Marcouch, die op zijn tiende als analfabete jongen in Nederland arriveerde, is een even onnadrukkelijke als vanzelfsprekende gastheer – hij lijkt hier thuis te zijn. Vorig jaar begon zijn tweede termijn als burgemeester. Marcouch is zeer zichtbaar in de stad, al was het maar omdat hij graag lopend van zijn huis naar zijn werk gaat; hij wil altijd zelf zien wat er speelt, nog het meest in de wijken die op achterstand staan.

De armoede van het Marokkaanse Rifgebergte ligt ver achter hem, maar Marcouch weet waar hij vandaan komt en wat een ontdekkingstocht het was om uit te vinden wie hij zelf was, wat hij kon, wat hij wilde, waarin hij geloofde. Op zijn zestiende ging hij uit huis. As hij op verzoek een jeugdfoto laat zien, dan is het uit de periode dat hij – ‘veel te jong’– op zichzelf woonde en het maar moest zien te rooien in Amsterdam.

Een jeugdfoto van Marcouch.

Welke Ahmed Marcouch zien we hier?

“Mij was een huurwoning toegewezen omdat ik op papier achttien was; in Marokko had ik de naam en geboortedatum van een overleden broertje gekregen. Eigenlijk was ik er nog niet aan toe op mezelf te wonen. Ik had een krantenwijk, daarnaast een schoonmaakbaantje, en ik deed de mts. Het was een zware periode voor een tiener, met veel momenten van eenzaamheid. Maar ik wilde voortdurend leren, niet alleen door te stapelen in het onderwijs, ook door me te verdiepen in de islam.

“Zo kwam ik in contact met studenten uit de Arabisch-islamitische wereld. We kwamen elkaar tegen in de moskee en bleven dan hangen na de vrijdagdienst. We bediscussieerden de preken, die we te veel vonden leunen op de Marokkaanse autoriteiten, en we organiseerden onze eigen studiekring. Van krakers mochten we daarvoor een ruimte op het Rapenburg gebruiken. We lazen de koran en ook ideologische boeken. Wat je op die foto ziet, is dat ik in mijn eigen huisje zit tussen boeken die we hadden geïmporteerd.

“Die fase heeft mij geholpen om niet te radicaliseren; jongeren hebben die neiging per definitie, en dat gold voor mij ook. Je bent jong, je ziet dingen zwart-wit, je wilt de wereld verbeteren en je hebt totaal geen sjoege van je eigen kwetsbaarheid. Goede mensen om je heen zijn heel belangrijk om die fase ongeschonden door te komen, door samen te lezen, na te denken, gecorrigeerd te worden. Wil jij naar Afghanistan, vechten met de moedjahedien? Doe eens niet zo gek, als je wilt helpen, dan kun je collecteren. De moedjahedien hadden een kantoor in Den Haag, daar kon je terecht. We hebben het niet over een soort IS, hoor, daar zou mijn radicalisering me niet gebracht hebben. Voor ons waren de moedjahedien gewoon de Afghaanse verzetsstrijders tegen de Russen. Wij identificeerden ons als moslims met die zaak.”

Op uw tiende kwam u naar Nederland, waar uw vader al twintig jaar woonde. Hoe was dat?

“Mijn vader had honger gekend, hij was vanuit erbarmelijke omstandigheden te voet naar Nederland gekomen. Via Spanje was hij naar Frankrijk gelopen, daar werkte hij een korte periode in de mijnen, en toen is hij doorgelopen naar Nederland, waar hij in Amsterdam bleef hangen. Dat ging natuurlijk via een netwerk van mensen die je kende, zij zorgden voor de eerste opvang, daarna werd je gelinkt aan een pensionhouder. Zo was mijn vader een tijdje grachtengordelbewoner, want hij zat aan de Herengracht en de Amstelstraat. Weliswaar met een stuk of tien kameraden in een kamer vol stapelbedden, maar toch.

“Toen wij naar Amsterdam kwamen – mijn stiefmoeder en vier van de kinderen, er zouden hier nog zes geboren worden – was het idee nog steeds om zo een basis te leggen voor een betere toekomst in Marokko. Intussen leerde je lezen en schrijven. Alles was gericht op werk, en daarvoor moest je een diploma halen. Ik denk dat veel van de gastarbeiders van destijds hun kinderen direct aan het werk hadden gezet als er geen leerplicht en een verbod op kinderarbeid was geweest. Ikzelf ben naar de lts gegaan, na twee jaar basisschool. We waren begunstigd om hier te zijn, een land van melk en honing. En tegelijkertijd was het een zaak van overleven. Mijn vader was alleenverdiener, en we woonden heel krap in een verwaarloosd pand op de derde verdieping, bestaande uit de woonkamer en één slaapkamer. Ik maakte mijn huiswerk soms in de voorraadkast.”

Zo ‘melk en honing’ was het dus ook weer niet.

“De melk en honing zat erin dat er hoop was, hoop op iets beters. Wij waren echt dankbaar om in Nederland te zijn en vastbesloten alles aan te pakken wat op ons pad kwam. Voor mij was dat dat ik naar school mocht. Dat wilde ik heel graag, maar in Marokko waren we er te arm voor geweest. Ik ben gaan leren en leren, dag en nacht, ik had altijd boeken om me heen. Juf Herma – ze wil eigenlijk niet dat ik haar altijd noem in interviews – had me laten kennismaken met de bibliotheek, van huis uit hadden wij geen idee wat dat was. Ik was ook De Volkskrant gaan bezorgen, en ik las ‘m ook. Zo had ik de bibliotheek en de krant om Nederland te leren kennen.

“Maar er was ook angst. Er was iets engs daarbuiten, iets wat je taal, je geloof en je identiteit bedreigde, je zou het kunnen verliezen. Mijn vader had hier zijn waardigheid teruggevonden, hij was ontzettend onder de indruk van de betrouwbaarheid van Nederland – als je overwerkte, kreeg je daarvoor gewoon je geld, je salaris kwam elke maand op een vaste dag – maar hij was ook in verwarring. De seksuele revolutie, baas in eigen buik, provo’s, ontkerkelijking, krakersrellen, metrorellen, kroningsrellen – wat moet dat voor hem geweest zijn? Decadentie. En dat allemaal binnen een kilometer van ons huis. Zijn grootste angst was dat zijn kinderen zouden ontsporen.”

Ahmed MarcouchBeeld Judith Jockel

Maar voor u was het belangrijk om vragen toe te staan, te mogen twijfelen. En dat bent u gaan doen zonder van uw geloof te vallen.

“Ik heb op een christelijke school gezeten. Daar was een leraar die fantastisch bijbelverhalen kon vertellen, en ik zat maar te worstelen, want ik dacht dat ik dat niet mooi mocht vinden. Dertien, veertien was ik. Thuis kon ik er niet over spreken, dan zouden ze denken dat de school bezig was hun kind te verchristenen. Mijn vader had geen idee dat die lts een christelijke school was en dat wij elke dag begonnen met het Onze Vader – zat ik daar in mijn eentje, me afvragend wat ik met mijn niet-gevouwen handen moest doen.

“Als je een traditionele omgang hebt met je geloof, waarmee ik bedoel dat je je geloof belijdt door anderen na te doen, dan is dat niet meer dan reproduceren. En iemand die alleen maar kan reproduceren, heeft eigenlijk nooit antwoord op hedendaagse vragen. Rituelen zijn een andere kwestie, vijf keer dag bidden is prima, elke godsdienst heeft zijn rituelen. Maar hoe je in het leven moet staan, hoe je je geloof vertaalt als het gaat om relaties en dergelijke, dat blijft ingewikkeld.

“Wat ik in mijn studiekring leerde, is dat elke overtuiging juist begint met vragen, met een zoektocht. Geloof is niet een constant iets, maar een conditie die zich ontwikkelt naarmate je zoekt. Dat zit niet per se in heilige boeken, maar evengoed in het bestuderen van de natuur, de biologie, de sterrenkunde. Want daar ligt wat God allemaal aan mogelijkheden geeft; je leert de Schepper kennen door zijn schepping te bestuderen.”

Helpt dat bij de vraag hoe je in het leven moet staan?

“Als je je realiseert dat wij allemaal kinderen van Adam zijn – en je kunt vanuit de evolutie ook wel bij de schepping komen – dan zijn we broeders en zusters. Als dat je overtuiging is, kom je geleidelijk ook tot een ander mensbeeld. Dat is nieuw voor je als opgegroeid bent vanuit angst – ‘wij zijn anders en beter dan zij, blijf daar weg’. Ik heb geleerd dat juist de islam aanspoort tot twijfelen, omdat je overtuigd gelovig moet zijn. Geen na-aper, maar iemand die met bloed, zweet en tranen tot zijn inzichten komt. Dan pas ben je autonoom overtuigd.

“Dat je alles moet bevriezen wat je denkt en van daaruit weer gaat bouwen, heb ik ook in het onderwijs geleerd. Veel filosofen werden in hun tijd verketterd en gezien als godsontkenners, terwijl geloof en kennis beginnen bij het stellen van vragen. Ik kom nog wel eens jongeren tegen die zeggen: jij mag niet denken, want als God en de Profeet iets besloten hebben, dan staat dat vast. Maar de vraag is natuurlijk: wat hebben God en de Profeet dan besloten? Daar heb je de ratio voor nodig.”

U komt dan tot conclusie: een homo verdient een volwaardige plek in de samenleving, misschien ook in de moskee.

“Ja, daar ook.”

Maar iemand anders komt tot een andere conclusie.

“Ik heb geleerd dat wij ménsen moeten zien. Ik vraag vaak aan kinderen die opgroeien met het wij versus zij-denken: wie is onze aartsvader? Dan zeggen de moslimkinderen in het algemeen, want dat weten ze: Adam. Dan zeg ik: oké, dan zijn we dus allemaal broers en zussen van elkaar, wie we ook zijn? Dan aarzelen ze nog even, en komen tot de conclusie: ja burgemeester.

“Wij zijn als individuen vrij geschapen; wie kan een ander die vrijheid ontzeggen? Ik heb de volste overtuiging dat ook vanuit mijn geloof de individuele vrijheid centraal staat. En Gods barmhartigheid betekent dat jouw manier van God belijden niet de mijne hoeft te zijn. Leg anderen je leefwijze niet op, maar bescherm de vrijheid die jij hebt ook voor de ander, want die vrijheid is wél wederkerig.”

Moet de publieke ruimte om die reden niet neutraal blijven? Arnhem gaat de hoofddoek toestaan voor boa’s, daar is niet iedereen blij mee.

“Men denkt dat neutraliteit betekent dat je niet aan iemand mag zien dat hij of zij religieus is, maar zo bedoelt de grondwet het niet. De grondwet beschermt de vrijheid van godsdienst.

“Het is een privézaak, de staat kan daarin niets opleggen. Dat Arnhem toestaat dat boa’s een hoofddoek dragen, betekent dat we zeggen: je kunt met jouw geloof deelnemen aan de samenleving.”

U stond ook toe dat Pegida-voorman Wagensveld de koran wilde verbranden – wat vervolgens niet lukte door gewelddadige protesten.

“Ik vind het verbranden van heilige boeken een afgrijselijk idee, walgelijk als je dat doet. Maar als burgemeester oordeel ik niet over de inhoud van een demonstratie, mijn plicht is die te faciliteren, dat is de wet waaraan ik trouw heb gezworen. Pas toen de politie oordeelde dat de openbare orde niet meer te handhaven was, heb ik de demonstratie ontbonden.”

Zou het wettelijk verboden moeten worden?

“Ik zou ervoor zijn dat de wetgever er eens naar kijkt. Zelf zie ik niet wat naast het demonstratierecht de meerwaarde is van het verbranden van boeken.”

Heeft uw politieke oriëntatie – PvdA – te maken met uw religiositeit?

“Niet per se, voor mij zijn religie en politiek echt twee verschillende dingen. Maar ik vind veel herkenning in de sociaal-democratie, in termen als humaniteit en sociale rechtvaardigheid. Ieder mens heeft het recht op een goed bestaan, ieder mens heeft het recht niet te leven in vernedering, onrecht, onveiligheid. Daarin, en ook in het ideaal van verheffing, kan ik mijn religieuze waarden terugvinden. Mijn vader was altijd al fan van Joop den Uyl. Hij kon zijn naam niet uitspreken, hij had het dan over ‘de kale’. Hij was gecharmeerd van de arbeidersbeweging, van het ageren tegen achterstanden en armoede, zoals Den Uyl deed. Door de link met die waarden ben ik in 2005 lid geworden van de PvdA, en aan het eind van dat jaar werd ik gevraagd lijsttrekker te worden in stadsdeel Slotervaart.”

Ahmed MarcouchBeeld Judith Jockel

Daarna werd u Kamerlid, nu bent u burgemeester. Dat betekent een andere rol, boven de partijen. Kunt u daarin uw sociale agenda nog wel kwijt?

“Die sociale agenda is voor mij essentieel, en ja, die is afhankelijk van politieke keuzes. Maar iedereen zou die sociale agenda moeten kunnen onderschrijven. Uiteindelijk gaat het erom dat we constateren dat we in een geweldig land leven, maar dat een miljoen of vier, vijf Nederlanders het goede leven niet ervaren. Niet alleen door eigen toedoen, dat komt ook voor, maar door de politieke keuzes die gemaakt zijn. Dat kan ik als burgemeester ook apolitiek aan de orde stellen.

“Ik heb me hard gemaakt voor Arnhem-Oost [deel van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid, red.], omdat ik diep geraakt was door de toestand daar. Je moet gaan wandelen, en tot je door laten dringen in welke situatie mensen leven. Wie het goed heeft, denkt al snel dat dat voor iedereen bereikbaar is. Een bijna kapitalistische gedachte. Maar voor anderen is het zo dat ze met een voltijdbaan, drie kinderen, geen schulden, geen etentjes buiten de deur, enzovoorts, toch op of onder de armoedegrens leven. Er is één thema waar alle partijen het over eens waren. Dat was de bestaanszekerheid. Geef dat voorrang, want de sociale crisis die we hebben is net zo groot als de klimaatcrisis.”

Komt de winst van de PVV ook voort uit die sociale crisis?

“We kunnen allemaal blijven hangen in de zoektocht naar de motieven van mensen om op die ene partij te stemmen. Ik zeg: get over it, kijk naar de noden van de mensen. Ze zitten vaak, ongeacht afkomst, in hetzelfde schuitje. Hun wijken zijn onveilig, hun kinderen zijn dertig en wachten nog altijd op een woning, en intussen krijgen ze geen toegang tot de instituties, want de overheid heeft zich teruggetrokken achter allerlei gedigitaliseerde loketten. Daar moet je wat aan doen, in plaats van je af te blijven vragen waarom ze op die partij hebben gestemd en niet op een andere.”

Intussen bent u zelf een doelwit voor die partij: Wilders stond hier voor de deur te protesteren toen u burgemeester werd.

“Het is giftig, maar voor mij is het een onderdeel van de strijd. Ik lig niet van wakker van zo’n demonstratie, wel van de impact die het heeft op de mensen over wie we het net hadden. Ik kreeg na een paar maanden al brieven – handgeschreven – van mensen die spijt hadden. Ze hadden verkeerde gedachten over mij gehad, schreven ze, dat is toch wat zo’n demonstratie doet. Maar ik kijk ook graag naar de andere kant: er stonden op hetzelfde moment Arnhemmers baklava uit te delen. U komt met het zuur, zeiden ze tegen Wilders, wij komen met het zoet. Dat perspectief moeten we ook blijven zien.”

Ahmed Marcouch

Ahmed Marcouch (Beni-Boughafer, 1969) kwam op zijn tiende naar Nederland, waar zijn vader al twintig jaar woonde. Hij groeide op in Amsterdam, ging naar de lts, maakte de mts niet af en werkte als ziekenverzorger in een verzorgingstehuis, daarna als procesoperator in een papierfabriek. Vanaf 1993 was hij politieagent en deed hij een lerarenopleiding maatschappijleer. Voor de PvdA was hij gemeenteraadslid in Amsterdam, stadsdeelvoorzitter in Slotervaart en lid van de Tweede Kamer. Sinds 2017 is hij burgemeester van Arnhem.

Lees ook:

Eerdere interviews uit de reeks waarin Trouw-columnist Stevo Akkerman mensen vraagt wat hen bezielt.

Alicja Gescinska: ‘Migrant zijn en een naam hebben die niemand kan uitspreken, het is niet fijn’

Schrijfster en filosofe Alicja Gescinska moest als migrantenkind leren dat er plek was voor haar. ‘Om in jezelf te gaan geloven vraagt dan heel veel tijd. Nog altijd.’

Advocaat Liesbeth Zegveld: Ik denk vanuit rechtvaardigheid, de regels komen ver daarna

Het wetboek is het wapen waarmee advocaat Liesbeth Zegveld slachtoffers van oorlogsgeweld bijstaat, want je moet er ‘een juridisch iets’ van maken.‘Maar waar het om gaat is of we een rechtvaardige maatschappij willen’.

Ex-priester Eugen Drewermann: Ik heb Jezus nodig, de man heeft gelijk

Als priester werd Eugen Drewermann geacht de zonden van mensen te veroordelen. Toen bleek dat hij dat niet kon, kwam hij in problemen met de kerk. ‘Het grondprobleem van ons mensen is angst.’