Direct naar artikelinhoud
Tentoonstelling Stedelijk Museum

Op de stoel raakt geen ontwerper uitgekeken

Van links naar rechts: bureau en stoel (Ineke Hans), kruiwagen (Gerrit Rietveld), kinderstoel (Michael Thonet), olifant (Richard Hutten).Beeld Stedelijk Museum

Bezoekers zijn dol op design, weten ze bij het Stedelijk Museum. Het 125-jarig bestaan vieren ze met een tentoonstelling waar een royale keuze is gemaakt uit de collectie die maar liefst 50.000 objecten telt. Eén meubelstuk springt eruit.

Kunstnijverheid, toegepaste kunst, design – hoe je het ook noemt: meubels, serviezen, tapijten, apparaten en vazen spelen een grote rol in de collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam. Daarom is het niet meer dan logisch dat het 125-jarig bestaan wordt gevierd met een overzichtstentoonstelling die royaal kan putten uit de indrukwekkende verzameling, die maar liefst 50.000 objecten omvat. “Daarvan zijn er 40.000 grafische vormgeving, dus plat”, relativeert Ingeborg de Roode, conservator industriële vorm­geving. “Maar dan nog blijven er zo’n 10.000 driedimensionale objecten over.” Die staan op­geslagen in een depot, ergens in de Amsterdamse haven. Waar precies, dat houdt ze liever geheim. Want er zit nogal wat waardevols tussen.

Gerrit Rietveld, Birza stoel 1927Beeld Stedelijk Museum

Eigenlijk was het museum, bij opening in 1895, een soort Kunsthal waarin allerlei verzamelingen te zien waren – bijvoorbeeld over farmacie of de schrijver Multatuli. De rijke weduwe Sophia Lopez Suasso-de Bruijn schonk het museum een verzameling antieke meubels, zilver en glaswerk. Om die tentoon te stellen werden stijlkamers ingericht met schouwen en lambrisering uit gesloopte zeventiende-eeuwse grachtenpanden. Allemaal heel traditioneel. “Die verzameling is in 1971 naar het Amsterdams Historisch Museum gegaan, toen koos het Stedelijk definitief voor hedendaagse kunst en vormgeving”, zegt De Roode. “De huidige collectie is opgebouwd vanaf 1934.” In de tentoonstelling ‘Van Thonet tot Dutch Design, 125 jaar wonen in het Stedelijk’ loopt de bezoeker door die hedendaagse vormgeving heen. Er zijn opvallend veel stoelen te zien – ontwerpers raken nu eenmaal nooit uitgekeken op de vele variaties die je op dit meubelstuk kunt verzinnen – maar er staan ook kasten en serviezen en er hangt zelfs een regenjas.

Ook bezoek zonder Museumkaart

Met enige regelmaat zijn er grote exposities over toegepaste kunst te zien geweest in het Stedelijk. De beroemdste is wel die in 1951 over De Stijl. Die werd door Gerrit Rietveld, een belangrijke representant van de kunstbeweging, samengesteld en ingericht op verzoek van de toenmalige directeur Willem Sandberg. Deze tentoonstelling zou later ook in het MoMa in New York te zien zijn, wat de internationale faam van De Stijl zeer ten goede is gekomen.

Michael Thonet, kinderstoel, 1862Beeld Stedelijk Museum
Marleen Kaptein, Fibre Placement Chair 2014Beeld Stedelijk Museum

“Het zijn altijd populaire exposities”, weet De Roode. Mensen kijken graag naar stoelen, serviezen en lampen. Het is herkenbaar en maakt regelmatig hebberig. “Als we een tentoonstelling hebben met vormgeving, komen er altijd meer bezoekers zonder Museumkaart. Dat wijst erop dat het mensen zijn die niet heel vaak in een museum komen.” Het werkt dus drempelverlagend, zo’n tentoonstelling met objecten die De Roode zonder schroom ‘interieurdesign’ noemt.

Charlotte Perriand, stoel Ombre 1954Beeld Stedelijk Museum

Net als destijds met Rietveld heeft het Stedelijk ook nu uitgepakt met een interessante vormgeving van de expositie. Bas van Beek maakte wanddecoraties, tapijten en bewegend beeld waarmee de ontwerpen van een interessante context worden voorzien. Van Beek gebruikte motieven van stoffen en behangen uit de collectie en voegde die samen tot nieuwe patronen. “Een soort samples, net als in de muziek”, zegt De Roode. Zo kregen onder andere de behang-ontwerpen van Lambertus Zwiers, een kunstenaar uit de Amsterdamse Schoolperiode, een tweede leven. Vrolijk makend zijn de bewegende beelden die Van Beek maakte op basis van de stoffen van de Franse ontwerpster Nathalie du Pasquier. Ze fleuren de toch al kleurige zaal met postmodern design nog eens extra op.

Kunnen vrouwen ook stoelen ontwerpen?

Er zijn veel stoelen te zien op de tentoonstelling ‘Van Thonet tot Dutch Design, 125 jaar wonen in het Stedelijk Museum’. We lichten er vijf uit die een beeld van de ontwerpgeschiedenis weergeven.

Maakte Gerrit Rietveld nog iets anders dan zijn overbekende rood-blauwe stoel? Oneindig veel meer. Dit icoon ontbreekt dan ook bewust op de tentoonstelling, om zijn andere werk de ruimte te geven. Rietveld onderzocht al in de jaren twintig of het mogelijk was om uit één plaat materiaal een stoel te vervaardigen. Het lukte hem in 1927, het resultaat is de Birza-stoel, genoemd naar de Amsterdamse familie die hem de opdracht gaf. Rietveld maakte gebruik van vezelplaat, wat toen Vulkanfiber genoemd werd. Dat het hem lukte om door slimme insnijdingen een sierlijke fauteuil uit het weerbarstige materiaal te persen, mag een klein wonder heten. Zijn vaste assistent Gerard van de Groenekan vond het veel te ingewikkeld en weigerde het ontwerp in productie te nemen. Rietveld experimenteerde door. In de Tweede Wereldoorlog deed hij een nieuwe poging met een plaat aluminium. Dat model is ook te zien. Het zou echter tot de uitvinding van plastic duren tot stoelen die uit een stuk materiaal geperst zijn, echte massaproducten konden worden – het uiteindelijke doel van Rietvelds pogingen. Die staan een paar zalen verderop, onder meer het nog altijd veel verkochte exemplaar van Verner Panton uit 1958.

De ultieme caféstoel

Is design iets voor volwassenen? Nee, de leukste zaal van de tentoonstelling is gewijd aan ontwerpen voor kinderen. Een vitrine is heerlijk volgestouwd met allerhande speelgoed: een kruiwagentje van Rietveld, een olifant van Richard Hutten, een kleurige stapeltoren van Satyendra Pakhalé. En er is meubilair voor de kinderkamer zoals deze bijzondere kinderstoel van Thonet uit 1862. De van oorsprong Duitse meubelmaker Michael Thonet kreeg halverwege de negentiende eeuw het buigen van hout, door middel van stoom, goed onder de knie. Hij trok naar het toen bruisende culturele centrum Wenen, waar in 1849 zijn stoelen voor het koffiehuis Café Daum een doorslaand succes werden. Tot op de dag van vandaag zijn het de ultieme caféstoelen. Thonet maakte vele variaties zoals deze kinderstoel en een schommelstoel. Een bankje in dezelfde stijl is het oudste meubelstuk in de collectie van het Stedelijk Museum, uit 1849.

Waarom werd het vrolijke rode stoeltje van Richard Hutten verstopt in het depot? De ontwerper maakte het in 2008 op verzoek van Gijs van Tuyl, de toenmalige directeur van het Stedelijk Museum, voor het restaurant dat na de grote verbouwing weer zou openen. Hutten combineerde een traditioneel krukje met een rugleuning en verwees met het lijnenspel naar ontwerper Rietveld en schilder Malevich. Maar toen werd in 2010, op de valreep, de Amerikaanse Ann Goldstein directeur van het museum. Zij wierp een misprijzende blik op het stoeltje en koos voor een bestaand model uit de jaren vijftig van het (Amerikaanse) ontwerp-echtpaar Charles en Ray Eames. Huttens ontwerp verdween in het depot. Nu het museum alweer een aantal directeuren verder is, wordt de ‘Stedelijk stoel’ eindelijk getoond aan het publiek.

Kunnen vrouwen ook meubels ontwerpen? Het lijkt haast van niet, als je de collectie van het Stedelijk Museum bekijkt. Als het om meubels gaat is nog net geen drie procent door een vrouw ontworpen. Kijk je iets breder en tel je ook textiel, keramiek en glas mee, dan kom je nog steeds op een schamele vijftien procent uit. En dat terwijl er toch echt wel aanbod is. Voor de tentoonstelling is met opzet gekozen voor ontwerpen van vrouwen en daardoor is de verhouding een beetje beter: daar is het twintig procent. De ontwerpwereld is lang onvriendelijk geweest voor creatieve vrouwen. Het lot van de Franse Charlotte Perriand mag illustratief zijn voor de positie die vrouwen lange tijd hadden in de ontwerpwereld. Toen ze in 1927 solliciteerde bij het atelier van Le Corbusier, werd ze aanvankelijk afgewezen met de woorden: “We borduren hier geen kussens”. Daarna zou ze toch tien jaar werken in de formidabele slagschaduw van de Franse ontwerpgrootheid. Gelukkig vond ze haar eigen podium en als zelfstandig ontwerpster en architect had ze veel succes. In 1954 ontwierp ze de stoel Ombre – uit één plaat multiplex, een techniek vergelijkbaar met de Birza-stoel van Rietveld. Nederlandse ontwerpvrouwen zijn goed vertegenwoordigd op de expositie met bekende namen als Hella Jongerius, Ineke Hans en Claudy Jongstra. Het Stedelijk Museum zorgt er inmiddels wel voor dat bij aankopen ook vrouwelijke ontwerpers aan bod komen, maar het zal nog wel even duren voor hun achterstand is ingehaald.

De mogelijkheden van de 3D-printer

Wat kan de huidige generatie designers nog toevoegen aan de collectie? Nieuwe materialen en technieken zorgen voor verrassende vormen. Marleen Kaptein mocht bij het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartcentrum gebruikmaken van de Fibre Placement-machine, een robot die dunne stroken koolstofvezel verhit en in verschillende richtingen over elkaar heen legt. Als de stroken afkoelen ontstaat er een hard, ijzersterk, maar vederlicht oppervlak. Ideaal wanneer je de lucht in wilt, maar Kaptein zag er ook de esthetische waarde van in en maakte er in 2014 de Fibre Placement Chair mee. Door de stroken kriskras over elkaar te laten vallen ontstaat er een oppervlak dat tegelijk futuristisch en organisch oogt. De stoel is licht van gewicht en ijzersterk, net als de onderdelen van een vliegtuig die met dezelfde machine worden gemaakt. In dezelfde ruimte staan ook meubelen van Dirk Vander Kooij die al vroeg de mogelijkheden van de 3D-printer ontdekte. Zijn Endless Flow-stoel en -tafel (2010) zijn door zo’n printer opgebouwd uit een lange, dunne sliert kunststof die net zo lang – laagje voor laagje – over elkaar gegoten wordt tot er een meubel ontstaat. Het materiaal is gewonnen uit oude koelkasten: oog voor duurzaamheid is ook een kenmerk van de huidige generatie designers.

Ontwerpen in coronatijd

Ook de ontwerpsector krijgt klappen door de coronacrisis. Veel ontwerpers zagen een groot deel van hun opdrachten wegvallen, soms wel vijftig procent. Het Stedelijk Museum hield samen met de Beroepsorganisatie Nederlandse ontwerpers (BNO) een enquête onder honderd ontwerpers. Daaruit blijkt ook dat ze de toekomst weinig rooskleurig inzien en dat velen geen gebruik (kunnen) maken van overheidssteun. Maar designers zijn vooral mensen die denken in oplossingen, blijkt uit het onderzoek. Want 79 procent geeft aan dat ze juist mogelijkheden zien om mee te denken over oplossingen voor de specifieke problemen waarmee het virus ons opzadelt. Een aantal van die ideeën is te zien op de tentoonstelling.

Heel praktisch en best smaakvol zijn de schermen om tussen werkplekken in een kantoortuin te plaatsen, van Van Eijk & Van der Lubbe. Het ontwerpcollectief Mediamatic bedacht de Serres Séparées. Het zijn kleine glazen kassen waarin groepjes mensen afgezonderd van elkaar, coronaproof, kunnen dineren.

De tentoonstelling ‘Van Thonet tot Dutch Design, 125 jaar wonen in het Stedelijk Museum’ is t/m 21 maart 2021 te zien in het Stedelijk Museum Amsterdam.

Lees ook: 

De tentoonstelling ‘Pompeï’ trekt helaas te veel bezoekers

Nu een reis naar Zuid-Italië wat lastiger is, lijkt ‘Pompeï’ in Parijs een mooi alternatief. Helaas is de tentoonstelling over de bekendste natuurramp ooit iets té populair. 

‘Tell me your story’ toont Afro-Amerikaanse kunst die knettert van de actualiteit

De expositie in Amersfoort met­­­ ­­­­Afro-Amerikaanse kunst had eigenlijk al voorbij moeten zijn, maar werd vanwege de coronasluiting verlengd. Gelukkig maar, want juist nu moeten deze werken gezien worden.