Interview met
Cees Bos

‘Schoolleider belangrijk voor kwaliteit school’

Jouw systeem van kwaliteitskaarten in het basisonderwijs stamt uit 1999. Hoe werkten scholen voor die tijd aan kwaliteit?

‘In 1992 werd ik bij een PABO verantwoordelijk voor de kwaliteitszorg. Voor zover mij bekend wist destijds niemand in het onderwijs wat kwaliteitszorg precies inhield. Wél won de opvatting terrein dat kwaliteitszorg nuttig en nodig was; waarom zou je anders iemand aantrekken die ervoor verantwoordelijk was? Maar wat die persoon – ik dus – moest doen, dat wist niemand.’

Waar ben je dan begonnen?

‘Ik heb een cursus van een week gevolgd, maar veel informatie kreeg ik daar niet. Mij werden vooral vragen gesteld. Dat vond ik behoorlijk irritant, want ik hoopte antwoorden te krijgen. Achteraf stel ik vast dat die cursus mij veel heeft gebracht, omdat ik noodgedwongen ging nadenken over kwaliteit en kwaliteitszorg. In 1994 werd ik gevraagd een stichting te begeleiden bij het schrijven van een schoolplan. Dat was iets nieuws; niemand wist aan welke eisen zo’n plan moest voldoen. Ik ben toen wetten gaan lezen. Ook dat was leerzaam. Kortom: midden jaren negentig begon het basisonderwijs aan kwaliteit te werken, maar niet gehinderd door enig theoretisch kader.’

Hoe is je systeem van kwaliteitskaarten ontstaan?

‘Om eerlijk te zijn: die is mede bedacht door schoolleiders. Ik werd in 1994 gevraagd om colleges kwaliteitszorg te geven in het tweede jaar van de opleiding tot schoolleider, die toen net was gestart. Ik wist nog heel veel niet, dus ik ben vooral met die directeuren in gesprek gegaan. Die hebben meegedacht, feedback gegeven en input geleverd. Zo is WMK, Werken Met Kwaliteitskaarten, ontstaan.’

Wat leerde je zelf in die tijd?

‘Dat je, om kwaliteit te kunnen meten, eerst moet weten wat kwaliteit is. Ik heb toen samen met schoolleiders besloten om kwaliteit per thema te behandelen, waarbij een thema een mix moest zijn van dingen die je al deed en dingen die je wilde gaan doen. Zo kun je jezelf de vraag stellen aan welke eisen een goede les moet voldoen. Wat vinden de leerkrachten? Wat vinden de leerlingen of de studenten? Zo bouw je een kwaliteitskaart op. Op een kwaliteitskaart leg je het gewenste gedrag of het gewenste beleid vast. Vandaar dat er twee typen kwaliteitskaarten zijn. Het ene type heeft betrekking op gewenst gedrag, op ‘performance’, de andere op het beleid van de school.’

Hoeveel kwaliteitskaarten zijn er voor het PO?

‘Tientallen. In feite kun je voor elk thema waarvan je de kwaliteit wilt meten een kwaliteitskaart bedenken. Eén cursist bedacht er eens 168, alleen voor het primair onderwijs! Zelf vind ik de kwaliteitskaarten ‘pedagogisch handelen’ en ‘didactisch handelen’ de belangrijkste. Wat belangrijk is, verandert trouwens. Zo heeft de kwaliteitskaart als ‘omgaan met ouders’ in de loop der jaren aan importantie gewonnen.’

En leeropbrengsten dan? De CITO-resultaten?

‘Dat speelde midden jaren negentig nog niet zo. Dat kwam pas later op gang. Dat is het mooie van het systeem: wordt een thema actueel, dan maak je daar een kwaliteitskaart voor. Zo gebeurde dat rond 2005 ook toen het thema burgerschap opkwam. En we zouden nu ook een kwaliteitskaart kansenongelijkheid kunnen maken.’

De kwaliteitskaarten bestaan binnen het PO al heel lang. Veel scholen en schoolleiders zullen ze kennen. Toch hebben we het idee dat op dit moment de term ‘kwaliteitskaart’ veel meer gebruikt wordt op allerlei sites van het onderwijs. Is de kwaliteitskaart nu meer populair dan ooit?

‘Mijn indruk is dat de term ‘kwaliteitskaart’ tegenwoordig te pas en te onpas wordt gebruikt. Je ziet soms kwaliteitskaarten van wel tien bladzijden, met veel theorie onderbouwd. Sommige kwaliteitskaarten vertellen je wat je van A tot Z moet doen. Ik ben meer voor aansturing op hoofdlijnen. Mijn systeem van kwaliteitskaarten is compacter en handzamer. Ze steunen weliswaar op theorie, maar ze drukken vooral het gewenste gedrag van leraren en het gewenste beleid van de school uit. Sommige scholen beperken zich tot de ‘grote zeven’. Deze zeven kwaliteitskaarten gaan over lesgeven. Dat is toch het belangrijkste als je denkt aan kwaliteit van een school.’

In de kenniskring kansen(on)gelijkheid van het Schoolleidersregister PO is de kwaliteitskaart gekozen als manier om te werken aan de kansengelijkheid van kinderen. Kansenongelijkheid is natuurlijk een thema van alle tijden. Is het ook al die tijd al een thema binnen de WMK kwaliteitskaarten geweest?

‘Nee, zeker niet. Naast Werken Met Kwaliteitskaarten hebben we nog andere systemen. Een daarvan is ‘Mijn schoolplan’. Die heeft submodules. Een daarvan heet ‘onderwijsachterstanden’. Die module hebben we twee jaar geleden ontwikkeld. WMK heeft een vragenlijst waarmee scholen het beleid met betrekking tot diversiteit en kansengelijkheid kunnen vastleggen. Die WMK-lijst is gekoppeld met de schoolplanmodule, dus je kunt stellen dat wij nu twee jaar bezig zijn met kansenongelijkheid.’

Cees Bos, de bedenker van de methode Werken Met Kwaliteitskaarten (WMK) die door zo’n drieduizend basisscholen wordt gebruikt om te sturen op kwaliteit.

Wat zouden leerkrachten nu juist wel of juist niet moeten doen rond kwaliteitsbewaking als het gaat om kansengelijkheid?

‘Het begint met nadenken over het thema. Wat doen we nu op dat vlak? Wat zouden we moeten doen? Is het thema urgent voor ons? Wat is ons beleid? Het begint altijd met nadenken over (gewenst) gedrag en (gewenst) beleid. Daarna wordt het pas zinvol zaken te gaan meten.’

Je noemde al twee deelnemers van de kenniskring die een kwaliteitskaart kansen(on)gelijkheid hebben ontwikkeld. Het gaat om Kim de Mos en Annemarie Hoornsman. Ze ontwikkelden de kwaliteitskaart ‘de kleedkamer’ om het gedachtengoed van de transformatieve school en de self efficacy van een schoolteam onder de aandacht te brengen. Begrijp je hun keuze om als product de kwaliteitskaart in te zetten?

‘Jazeker. Ik heb in de loop der jaren honderden voorstellen voor nieuwe kwaliteitskaarten ontvangen, maar deze springt eruit. Nog nooit koos iemand voor “de kleedkamer”. Aanvankelijk snapte ik de setting niet, maar later begon het me te dagen. De kleedkamer is – in tegenstelling tot de teamkamer – een plek waar je informeel en inhoudelijk met elkaar praat. In zo’n setting zijn mensen vaak openhartig. De kleedkamer is een ruimte waarin je met elkaar spreekt over onderwijs en waarin je met elkaar leert.

Hoornsman en De Mos zouden het liefst alle onderdelen van de Transformatieve School in kwaliteitskaarten willen vatten. Zou het denkbaar zijn dat je in WMK op termijn een hoofdstuk ‘Transformatieve School’ kunt aanklikken bij de thema’s? 

‘Dat is zeker denkbaar, zeker als duidelijk is dat al die onderdelen relevant zijn. Voorwaarde is wel dat we het eens worden over de rechten. Wij betalen nooit voor het plaatsen van voorbeeld-kwaliteitskaarten.’

Om kansengelijkheid te stimuleren heb je alle lagen van een schoolorganisatie nodig, de schoolleider, leerkrachten, leerlingen en ouders. Welke kwaliteit zou jij ieder “gunnen” om dit onderwerp nog meer te stimuleren?

‘Een besef van urgentie. Lang niet alle leerkrachten en schoolleiders zijn zich ervan bewust dat we ons bij schooladvies vaak laten leiden door vooroordelen. De Inspectie heeft een handige tool gemaakt die aantoont dat we toch vaak kijken naar bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de ouders. Voor ouders en leerlingen zou ik willen dat leerkrachten de ware potentie van de leerlingen beter leren inschatten.’

Dus het advies is vaak te laag?

‘Ik denk van wel. Laatst was ik op een school in het oosten des lands. Toen we spraken over het advies bleek dat drie jaar na hun school te hebben verlaten dertig procent van hun leerlingen was doorgestroomd naar een hoger schooltype. Die school gaf dus haast standaard een te laag advies. Ik denk dat je in geval van twijfel beter een te hoog dan een te laag advies kunt geven. Zelf ben ik begonnen op de MULO en geëindigd op de universiteit. Dat ik ben gaan studeren, komt door de buurman. Die zei tegen mijn vader, die agrariër was: ‘Je moet Cees niet naar de tuinbouwschool sturen. Die heeft wat in zijn mars. Die jongen moet naar de MULO.’ Toen ik eenmaal de HAVO had gedaan ging ik – opnieuw dankzij hem – naar de pedagogische academie. Ik wil maar zeggen: je hebt iemand nodig die het in je ziet zitten.’



Op welke wijze kan een kwaliteitssysteem bijdragen aan kansengelijkheid? Wat zouden schoolleiders juist wel of juist niet moeten doen rond kwaliteitsbewaking als het gaat om kansengelijkheid?

‘Ieder thema kun je benutten om de kwaliteit in je school te beschrijven, te volgen en te verbeteren. Dat geldt dus net zo goed voor het thema kansenongelijkheid. En als school kun je ook zelf thema’s bedenken en kwaliteitskaarten ontwikkelen, zoals enkele deelnemers van de kenniskring Kansen(on)gelijkheid hebben gedaan.’

Wat is jouw gouden tip voor schoolleiders die met hun team willen werken aan gelijke kansen?

‘De band R.E.M. heeft een nummer dat Begin The Begin heet. Een goed advies, ook aan schoolleiders. Zet het thema kansen(on)gelijkheid op de agenda en onderzoek wat er goed gaat en wat niet en wat het (gewenste) gedrag en het (gewenste) beleid zijn. Eerst het probleem goed in kaart brengen, daarna pas aan de slag gaan met meten en verbeteren met behulp van een kwaliteitskaart.’


Je kwaliteitskaarten PO bestaan nu ruim twintig jaar. Hebben ze de kwaliteit van het onderwijs verhoogd?

Lachend: ‘Ik hoop van wel. Als je start met visie en nadenken, dan kun je zeker een hogere kwaliteit halen. Wel hangt het succes van zo’n traject in hoge mate af van de schoolleider. Die moet de processen in gang zetten.’

Interview met
Cees Bos

‘Schoolleider belangrijk voor kwaliteit school’

Cees Bos, de bedenker van de methode Werken Met Kwaliteitskaarten (WMK) die door zo’n drieduizend basisscholen wordt gebruikt om te sturen op kwaliteit.

Op welke wijze kan een kwaliteitssysteem bijdragen aan kansengelijkheid? Wat zouden schoolleiders juist wel of juist niet moeten doen rond kwaliteitsbewaking als het gaat om kansengelijkheid?

‘Ieder thema kun je benutten om de kwaliteit in je school te beschrijven, te volgen en te verbeteren. Dat geldt dus net zo goed voor het thema kansenongelijkheid. En als school kun je ook zelf thema’s bedenken en kwaliteitskaarten ontwikkelen, zoals enkele deelnemers van de kenniskring Kansen(on)gelijkheid hebben gedaan.’

Wat zouden leerkrachten nu juist wel of juist niet moeten doen rond kwaliteitsbewaking als het gaat om kansengelijkheid?

‘Het begint met nadenken over het thema. Wat doen we nu op dat vlak? Wat zouden we moeten doen? Is het thema urgent voor ons? Wat is ons beleid? Het begint altijd met nadenken over (gewenst) gedrag en (gewenst) beleid. Daarna wordt het pas zinvol zaken te gaan meten.’

Je noemde al twee deelnemers van de kenniskring die een kwaliteitskaart kansen(on)gelijkheid hebben ontwikkeld. Het gaat om Kim de Mos en Annemarie Hoornsman. Ze ontwikkelden de kwaliteitskaart ‘de kleedkamer’ om het gedachtengoed van de transformatieve school en de self efficacy van een schoolteam onder de aandacht te brengen. Begrijp je hun keuze om als product de kwaliteitskaart in te zetten?

‘Jazeker. Ik heb in de loop der jaren honderden voorstellen voor nieuwe kwaliteitskaarten ontvangen, maar deze springt eruit. Nog nooit koos iemand voor “de kleedkamer”. Aanvankelijk snapte ik de setting niet, maar later begon het me te dagen. De kleedkamer is – in tegenstelling tot de teamkamer – een plek waar je informeel en inhoudelijk met elkaar praat. In zo’n setting zijn mensen vaak openhartig. De kleedkamer is een ruimte waarin je met elkaar spreekt over onderwijs en waarin je met elkaar leert.

Hoornsman en De Mos zouden het liefst alle onderdelen van de Transformatieve School in kwaliteitskaarten willen vatten. Zou het denkbaar zijn dat je in WMK op termijn een hoofdstuk ‘Transformatieve School’ kunt aanklikken bij de thema’s? 

‘Dat is zeker denkbaar, zeker als duidelijk is dat al die onderdelen relevant zijn. Voorwaarde is wel dat we het eens worden over de rechten. Wij betalen nooit voor het plaatsen van voorbeeld-kwaliteitskaarten.’

Om kansengelijkheid te stimuleren heb je alle lagen van een schoolorganisatie nodig, de schoolleider, leerkrachten, leerlingen en ouders. Welke kwaliteit zou jij ieder “gunnen” om dit onderwerp nog meer te stimuleren?

‘Een besef van urgentie. Lang niet alle leerkrachten en schoolleiders zijn zich ervan bewust dat we ons bij schooladvies vaak laten leiden door vooroordelen. De Inspectie heeft een handige tool gemaakt die aantoont dat we toch vaak kijken naar bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de ouders. Voor ouders en leerlingen zou ik willen dat leerkrachten de ware potentie van de leerlingen beter leren inschatten.’

Dus het advies is vaak te laag?

‘Ik denk van wel. Laatst was ik op een school in het oosten des lands. Toen we spraken over het advies bleek dat drie jaar na hun school te hebben verlaten dertig procent van hun leerlingen was doorgestroomd naar een hoger schooltype. Die school gaf dus haast standaard een te laag advies. Ik denk dat je in geval van twijfel beter een te hoog dan een te laag advies kunt geven. Zelf ben ik begonnen op de MULO en geëindigd op de universiteit. Dat ik ben gaan studeren, komt door de buurman. Die zei tegen mijn vader, die agrariër was: ‘Je moet Cees niet naar de tuinbouwschool sturen. Die heeft wat in zijn mars. Die jongen moet naar de MULO.’ Toen ik eenmaal de HAVO had gedaan ging ik – opnieuw dankzij hem – naar de pedagogische academie. Ik wil maar zeggen: je hebt iemand nodig die het in je ziet zitten.’



Jouw systeem van kwaliteitskaarten in het basisonderwijs stamt uit 1999. Hoe werkten scholen voor die tijd aan kwaliteit?

‘In 1992 werd ik bij een PABO verantwoordelijk voor de kwaliteitszorg. Voor zover mij bekend wist destijds niemand in het onderwijs wat kwaliteitszorg precies inhield. Wél won de opvatting terrein dat kwaliteitszorg nuttig en nodig was; waarom zou je anders iemand aantrekken die ervoor verantwoordelijk was? Maar wat die persoon – ik dus – moest doen, dat wist niemand.’

Waar ben je dan begonnen?

‘Ik heb een cursus van een week gevolgd, maar veel informatie kreeg ik daar niet. Mij werden vooral vragen gesteld. Dat vond ik behoorlijk irritant, want ik hoopte antwoorden te krijgen. Achteraf stel ik vast dat die cursus mij veel heeft gebracht, omdat ik noodgedwongen ging nadenken over kwaliteit en kwaliteitszorg. In 1994 werd ik gevraagd een stichting te begeleiden bij het schrijven van een schoolplan. Dat was iets nieuws; niemand wist aan welke eisen zo’n plan moest voldoen. Ik ben toen wetten gaan lezen. Ook dat was leerzaam. Kortom: midden jaren negentig begon het basisonderwijs aan kwaliteit te werken, maar niet gehinderd door enig theoretisch kader.’

Hoe is je systeem van kwaliteitskaarten ontstaan?

‘Om eerlijk te zijn: die is mede bedacht door schoolleiders. Ik werd in 1994 gevraagd om colleges kwaliteitszorg te geven in het tweede jaar van de opleiding tot schoolleider, die toen net was gestart. Ik wist nog heel veel niet, dus ik ben vooral met die directeuren in gesprek gegaan. Die hebben meegedacht, feedback gegeven en input geleverd. Zo is WMK, Werken Met Kwaliteitskaarten, ontstaan.’

Wat leerde je zelf in die tijd?

‘Dat je, om kwaliteit te kunnen meten, eerst moet weten wat kwaliteit is. Ik heb toen samen met schoolleiders besloten om kwaliteit per thema te behandelen, waarbij een thema een mix moest zijn van dingen die je al deed en dingen die je wilde gaan doen. Zo kun je jezelf de vraag stellen aan welke eisen een goede les moet voldoen. Wat vinden de leerkrachten? Wat vinden de leerlingen of de studenten? Zo bouw je een kwaliteitskaart op. Op een kwaliteitskaart leg je het gewenste gedrag of het gewenste beleid vast. Vandaar dat er twee typen kwaliteitskaarten zijn. Het ene type heeft betrekking op gewenst gedrag, op ‘performance’, de andere op het beleid van de school.’

Hoeveel kwaliteitskaarten zijn er voor het PO?

‘Tientallen. In feite kun je voor elk thema waarvan je de kwaliteit wilt meten een kwaliteitskaart bedenken. Eén cursist bedacht er eens 168, alleen voor het primair onderwijs! Zelf vind ik de kwaliteitskaarten ‘pedagogisch handelen’ en ‘didactisch handelen’ de belangrijkste. Wat belangrijk is, verandert trouwens. Zo heeft de kwaliteitskaart als ‘omgaan met ouders’ in de loop der jaren aan importantie gewonnen.’

En leeropbrengsten dan? De CITO-resultaten?

‘Dat speelde midden jaren negentig nog niet zo. Dat kwam pas later op gang. Dat is het mooie van het systeem: wordt een thema actueel, dan maak je daar een kwaliteitskaart voor. Zo gebeurde dat rond 2005 ook toen het thema burgerschap opkwam. En we zouden nu ook een kwaliteitskaart kansenongelijkheid kunnen maken.’

De kwaliteitskaarten bestaan binnen het PO al heel lang. Veel scholen en schoolleiders zullen ze kennen. Toch hebben we het idee dat op dit moment de term ‘kwaliteitskaart’ veel meer gebruikt wordt op allerlei sites van het onderwijs. Is de kwaliteitskaart nu meer populair dan ooit?

‘Mijn indruk is dat de term ‘kwaliteitskaart’ tegenwoordig te pas en te onpas wordt gebruikt. Je ziet soms kwaliteitskaarten van wel tien bladzijden, met veel theorie onderbouwd. Sommige kwaliteitskaarten vertellen je wat je van A tot Z moet doen. Ik ben meer voor aansturing op hoofdlijnen. Mijn systeem van kwaliteitskaarten is compacter en handzamer. Ze steunen weliswaar op theorie, maar ze drukken vooral het gewenste gedrag van leraren en het gewenste beleid van de school uit. Sommige scholen beperken zich tot de ‘grote zeven’. Deze zeven kwaliteitskaarten gaan over lesgeven. Dat is toch het belangrijkste als je denkt aan kwaliteit van een school.’

In de kenniskring kansen(on)gelijkheid van het Schoolleidersregister PO is de kwaliteitskaart gekozen als manier om te werken aan de kansengelijkheid van kinderen. Kansenongelijkheid is natuurlijk een thema van alle tijden. Is het ook al die tijd al een thema binnen de WMK kwaliteitskaarten geweest?

‘Nee, zeker niet. Naast Werken Met Kwaliteitskaarten hebben we nog andere systemen. Een daarvan is ‘Mijn schoolplan’. Die heeft submodules. Een daarvan heet ‘onderwijsachterstanden’. Die module hebben we twee jaar geleden ontwikkeld. WMK heeft een vragenlijst waarmee scholen het beleid met betrekking tot diversiteit en kansengelijkheid kunnen vastleggen. Die WMK-lijst is gekoppeld met de schoolplanmodule, dus je kunt stellen dat wij nu twee jaar bezig zijn met kansenongelijkheid.’

Wat is jouw gouden tip voor schoolleiders die met hun team willen werken aan gelijke kansen?

‘De band R.E.M. heeft een nummer dat Begin The Begin heet. Een goed advies, ook aan schoolleiders. Zet het thema kansen(on)gelijkheid op de agenda en onderzoek wat er goed gaat en wat niet en wat het (gewenste) gedrag en het (gewenste) beleid zijn. Eerst het probleem goed in kaart brengen, daarna pas aan de slag gaan met meten en verbeteren met behulp van een kwaliteitskaart.’


Je kwaliteitskaarten PO bestaan nu ruim twintig jaar. Hebben ze de kwaliteit van het onderwijs verhoogd?

Lachend: ‘Ik hoop van wel. Als je start met visie en nadenken, dan kun je zeker een hogere kwaliteit halen. Wel hangt het succes van zo’n traject in hoge mate af van de schoolleider. Die moet de processen in gang zetten.’

Schoolleiders zijn continu bezig met hun ontwikkeling. Niet alleen voor zichzelf, maar juist ook voor anderen! Dat verdient aandacht en erkenning. Het Schoolleidersregister PO heeft als doel het aanzien van het beroep schoolleider te versterken. Met hun registratie laten schoolleiders zien dat ze staan voor kwaliteit en een leven lang leren. Dat doen ze samen met de gehele beroepsgroep: ruim 8.000 schoolleiders in het primair onderwijs in Nederland.
Volledig scherm