storm_roelandfossenSlechte voorbeelden geven van stijl uit boeken is een van de makkelijkste dingen om als recensent te doen. Elk boek heeft wel één à twee zinnen die niet zo lekker lopen, waar een onwaarheid in zit of waar er een stukje kitsch is in geslopen, naast ongetwijfeld prachtige zinnen over leven, dood, problemen met ouders en onbereikbare liefdes voor meisjes die altijd zo lekker fris zijn en in korte rokjes op natte straten lopen, waar ze de toevallig wandelende schrijver aanzetten tot het schrijven van weer een mooi boek. Het zijn ook maar mensen. Arie Storm ‘-schrijver, vertaler, criticus-‘ (zoals hij zichzelf, noemt, inclusief streepjes en zonder het woord onbekend) houdt ervan om dit soort stukjes te citeren, soms van de achterflap, soms zelfs uit de roman zelf, en te gebruiken om het geheel af te branden. Ik ook, ik heb tenslotte nog wasjes te draaien en een afwas te doen. Maar bij het lezen van Het onontkoombare eigene van de Nederlandse literatuur, zijn nieuwe bundel oude essays, bekroop me een ander gevoel: is er ook maar één zin in dit boek die niet verschrikkelijk is?

Dit wist Arie zelf ook. En hij vindt dat alleen hij met enig recht zichzelf af kan zeiken. Dus begint hij zijn boek met een verklaring van zijn ballingsschap in de Nederlandse literatuur. ‘Daarnaast voelden ook mijn collega-critici zich door mij bedreigd, gefrustreerde schrijvers als ze immers waren, en ook zij stelden alles in het werk om mijn positie, die toch al niet veel om het lijf had, te ondergraven.’ Je zou er bijna medelijden van krijgen. Vooral omdat Storm zelf ook een gefrustreerde schrijver is, bekend van romans waarin hij een universum schept waarin de boeken van ene Arie Storm in metershoge stapels bij de kassa van de Selexyz elitair staan te doen. Heerlijk toch, fictie.

Maar waarom voelen zijn collega-critici zich bedreigd? Storm is een van de mensen die zich alleen maar gesterkt voelt in zijn gelijk als niemand anders het er mee eens is. Zo stelt hij zichzelf tenminste voor. Maar de meest gedurfde uitspraken uit zijn boek getuigen meer van wanhoop dan lef. Zo’n zin als ‘oude romans zijn vaak beter dan de romans die nu uitkomen’, of zijn scherpe typering van het Nederlandse weer: ‘regen, regen, en nog eens regen’. De lezer voelt zich continu heen en weer geslingerd tussen een beeld van Arie Storm als zeurende oude man in een leren stoel of een zeikend wijf dat al lang in de steek gelaten is door haar man en daarom dan maar de buurvrouwen verveelt met haar problemen, schreeuwend vanaf haar balkon tussen het klamme wasgoed dat maar niet droog wilt worden.

Maar toch, het onmogelijke was gebeurd, en de titel had me verleid tot het lezen van dit boek. Ik was, eerlijk is eerlijk, benieuwd naar het Grote Onontkoombare Antwoord op het onontkoombare eigene van de Nederlandse literatuur. Wat is het toch, dat maakt dat ik me altijd leeg en gebroken voel na het lezen van een willekeurige Nederlandse schrijver? Storm heeft hier hard over nagedacht, een hele treinrit lang. Het is de drassige grond, de polder, het licht, de duinen, de zee. En natuurlijk ‘regen, regen en nog eens regen’. En andere clichè’s van de man de man die nog nooit op de Utrechtse Heuvelrug of in de Limburgse mergelgrotten is geweest. Ik dacht dat Rob Wijnberg erg was, maar bij Prometheus mag je met nog veel slappere ideeën een boek publiceren. Als je geluk hebt krijg je zelfs nog je treinkaartje naar Zandvoort vergoed.

Maar voor Arie Storm (waarom krijgen altijd de mensen die het niet verdienen zulke goede namen?) zijn ideeën altijd ondergeschikt aan stijl. Alle boeken die hij recenseert zijn bij voorbaat schuldig aan ‘Edelkitsch’. Dan verwacht je dat die man zelf ook scherp schrijft, als een vent, waar het op staat. Het zou gemeen zijn om hem daarop te pakken. Het is toch iets waar die man zijn carrière op heeft gebouwd, en waarom hij nog steeds in het Parool en de Groene Amsterdammer mag schrijven.

Ach toe, ééntje dan? Nou, ok, ik ben de kwaadste niet. ‘Je zou kunnen zeggen dat ik me in zekere zin voel alsof ik in een film speel; en op hetzelfde moment kijk ik ernaar, het is alsof ik buiten die film sta waarin ik speel, buiten die man die in die film speelt, alsof ik slechts naar een film kijk waarin in ik de hoofdrol, of in elk geval een rol, speel.’ Nu kan ik zeggen dat ook in literatuurland het Droste-effect altijd in de uitverkoop is. Vlak naast de scherpe observaties die het korstje van een verse vlaai nog niet kunnen doorboren. Maar dat zou ik ook alleen maar zeggen als ik dat in zekere zin zou voelen, in elk geval.

Pas aan het eind besefte ik dat ik het boek totaal verkeerd gelezen had. Dit is geen haastig bij elkaar geveegde essaybundel, maar een geniale, gefragmenteerde roman. Over een klein jongetje dat dankzij de Nederlandse literatuur verwordt tot een zure man, die verlangt naar vroeger en buitenland. Hij zal nooit bekender of rijker worden, en heeft als enige wapen alleen nog zijn Parker-pen en het verzameld werk van Willem Brakman. Die zelf essays over zijn eigen boeken en de overeenkomsten met die van J.D. Salinger schrijft, omdat niemand anders het wil doen. Leef mee met de verhalen van een man die zeker weet dat er nooit een tweede Maarten ’t Hart, W.F. Hermans of Harry Mulisch zal komen, en zeker niet in Nederland. Want ‘uit Nederland komen namelijk geen grote schrijvers’. Dat is er, in de woorden van Arie Storm, zo lekker eigen aan.

Arie Storm, Het onontkoombare eigene van de Nederlandse literatuur. Prometheus, E16,95

Archief