Direct naar artikelinhoud
Roos Schlikker.
Roos Schlikker

Bijna stond mijn volledig naakte lichaam op Instagram

Wij hebben thuis een lievelingszin. Niet ‘Je zuster op een ­houtvlot’, hoewel we dat graag roepen, noch ‘Komnietinmijnaurabitch’, waar de koters nogal in bleven hangen.

’t Is een nieuwe, namelijk: “Dat kwam wat rottig mijn strot uit.”

Vooral mijn oudste en ik kunnen snauwen. Als we moe zijn (“Laat me!”), een huisgenoot zich pal achter ons in de smalle keuken posteert (“Opzouten!”), bij het nieuws (“Wat een lul met vingers!”). Gaat iemand hier serieus op in, dan volgt er bloedbonje. Als roofvissen met klapperende kaakjes happen we in het luchtledige en spuwen scherpe teksten uit die onze eerste snauw moeten rechtvaardigen, tot we verbeten voor onze opponenten staan die pissig terug happen. Kortom: ruzies die makkelijk te voorkomen zijn sinds wij meteen eerlijk zeggen: “Dat kwam wat rottig mijn strot uit.”

Ik zou willen dat politici en talkshowberoepsdiscussianten dit zinnetje vaker bezigden. Goede discussies daargelaten, bestaat het huidige debat dikwijls uit ­sneren, jij-bakken en zelfrechtvaardiging. Nu kan dat soms terecht zijn, maar geregeld bijt iemand zich vast uit angst dat het slap is toe te geven dat hij misschien wat akelig van leer trok.

Je reet redden is hetzelfde als je ego beschermen, het construct dat je van jezelf bouwde. Ik ben standvastig. Ik ben sterk. Ik ben betrouwbaar. Allemaal waar. Soms. De rest van de tijd zijn we wiebelvisjes die pogen dat verhaal te bekrachtigen. Of zoals Joan Didion schreef: ‘We tell ourselves stories in order to live.’

Waarom mogen we onszelf soms niet opnieuw verhalen? Hoezo is het slap als je zegt: ik ben van mening veranderd? Of: ik ben gewoon pissig, daarom deed ik zo raar. Of: het kwam wat rottig mijn strot uit.

De piranhabak lijkt drukker dan ooit. Op Twitter leidt alles tot controverse. Laatst kwam een vriendje van mijn zoon spelen. Ze kregen ijs. “Kun je mijn moeder bellen om te zeggen dat ik nu een ijsje gehad heb?” vroeg hij. “Want straks koopt zij ook en eet ik er twee vandaag en dat mag niet.” Ik vond het geestig en tweette: ‘Zulke kinderen maak ik zelf gek genoeg niet.’

Wees blij dat dit jongetje welopgevoed is, was een giftige reactie. Als mijn eigen doorgesnoven hartenlapjes later bushokjes in elkaar trimden, zou ik wensen dat ze zo braaf waren. Niets tegenin te brengen. Behalve dat het slechts een gebbetje was. Ik liet het er maar bij. Mijn ego behoefde geen bescherming.

Maar het publieke discours blijft een mijnenveld. De volgende dag stond ik onder de douche toen mijn jongste verscheen in een eclectisch samenraapsel van superheldenpak, bouwvakkershelm en grote gouden zonnebril. “Maak een foto!” Ik schoot het kiekje. “Zet je hem op Instagram?” Op het moment dat ik op ‘send’ wilde drukken, zag ik iets raars in de weerspiegeling van de glimzonnebril van mijn zoon. Mijn volledig naakte lichaam. Mijn ‘Lul met vingers!’ kwam bepaald niet ­rottig mijn strot uit. Waarna ik net op tijd gillend de boel wist te wissen. Had ik toch nog mijn reet gered.

Roos Schlikker (1975) is journalist en schrijfster van boeken en toneelstukken. Elke zaterdag schrijft ze een column voor Het Parool.

Reageren? r.schlikker@parool.nl.