Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Entertainment

Die absurde goochelaar met de fez

René van ’t Hof en Jan Jaap van der Wal gebruikten het leven van Tommy Cooper voor een nieuw verhaal, waarin een toneelknecht met een fez wordt aangezien voor een komiek.

Bij de repetitie heeft de fez zijn eigen stoel, met naambordje. Net als andere belangrijke attributen in de Toneelgroep Maastricht-voorstelling Not the Tommy Cooper Story overigens, zoals de pop die Tommy Cooper voorstelt en een pen. Dit exemplaar komt nog uit de winkel. Er worden nog fezzen op maat gemaakt, vertelt de productieleider van Toneelgroep Maastricht. In de goede kleur, want die van Tommy Cooper was vuurrood, niet van dat dieprode fluweel waarmee wordt gerepeteerd.

Meer dan een fez met bungelend kwastje is niet nodig om Tommy Cooper op te roepen. De in 1984 overleden Britse komiek en goochelaar wordt vereenzelvigd met de fez die hij bijna altijd droeg. Het hoofddeksel speelt een centrale rol in de voorstelling die, zoals de titel stelt, niet zijn levensverhaal is. Not the Tommy Cooper Story is een droom of nachtmerrie van een toneelknecht, gespeeld door René van ’t Hof, die door een verlopen komiek, een rol van Jan Jaap van der Wal, in de spotlights wordt gemanipuleerd. Eenmaal in het bezit van een fez wordt de toneelknecht aangezien voor komiek en dwaalt hij rond. Tot hij misschien wel of niet eindigt als Tommy Cooper.

Van ’t Hof noemt de voorstelling, bedacht door Michel Sluysmans en Vincent van Warmerdam, een parabel, een trip waarin de geest van Tommy Cooper rondwaart, de man die als geen ander van falen en onmacht zijn kracht maakte. Cooper speelde een goochelaar bij wie trucs voortdurend op niks uitlopen – tot er onverwacht wel iets lukte.

Eigenlijk kon hij uitstekend goochelen, maar als absurdist werd hij wereldberoemd. In de jaren zeventig waren zijn tv-shows ook op de Nederlandse televisie. Van ’t Hof, van 1956: „Wij keken thuis altijd. Vreselijk leuk, erg gelachen. Ik hield al van Charlie Chaplin en Buster Keaton, maar hoe hij zijn goocheltrucs liet mislukken was iets nieuws.”

Cooper zag er dwaas uit met zijn fez, zijn kinnebak, mallotige grijns en uitpuilende ogen. Zijn voorkomen buitte hij uit, zegt Van ’t Hof: „Wat je ziet is een onhandige man met grote handen, te korte broekspijpen en een zwetend hoofd, van alle whisky die hij achterover sloeg. Dat is niet te imiteren en dat wil ik ook niet.” Van der Wal vindt hem ook een aandoenlijke man. „Dat je denkt: ach, ik loop even naar hem toe, geef hem een knuffel.”

Maar Cooper heeft ook iets gevaarlijks over zich, werpt Van ’t Hof tegen. „In zijn blik schitterde waanzin. Zijn duistere kant bleek uit hoe gewelddadig hij kon zijn. Zijn huwelijk hing van vechtpartijtjes aan elkaar.”

Hij sloeg zijn minnares

Een bekende anekdote is dat hij zijn minnares ooit sloeg, omdat zij hem uitlachte, vertelt Van der Wal. „Hij bestelde een gerecht, maar sprak de naam verkeerd uit. Misschien kon hij niet verkroppen ook buiten de zaal te worden uitgelachen. Misschien was dat de druppel.”

Tussen het goochelen door vertelde Cooper snelle, korte grappen. Van der Wal, van 1979, maakte pas later kennis met Cooper, via zijn vader: „Die teksten waren op een goede manier slecht. Maar zijn tempo lag hoog en hij maakte van die nerveuze gebaren, plukkend aan zijn haar, handen uit de mouwen schuddend, heen en weer drentelend voor tafels met goochelspullen: dat had een uitgekiend ritme. Hij stond niet zomaar wat te klooien. Daar was goed over nagedacht. En hoe melig ook, op een gegeven moment ga je toch voor de bijl.”

Is dat theatermagie of techniek? Van der Wal: „Hij speelt met de intentie dat de truc gaat lukken, en hij is zo’n goede acteur dat je accepteert dat hij zelf in het slagen van de truc gelooft. Daardoor wordt dat beteuterde gezicht een waarheid en dus grappig.” Van ’t Hof: „Hij speelt serieus en acteert vervolgens – en dat doe ik zelf ook – dat hij niet begrijpt dat er wordt gelachen. Want mislukken is pijnlijk. Hij is onschuldig.”

Even onschuldig als de onhandige toneelknecht. Van ’t Hof: „Hij probeert er het beste van te maken. Dat zegt iets over iemands wezen: falen, maar blijven proberen.” De toneelknecht wordt geen goochelaar. Zijn komische kant zit in de worsteling met objecten – precies waar Van ’t Hof in kan excelleren. „Om zijn oprechte inzet te kunnen zien, moet ik niet te snel gaan. Je moet het mislukken minutieus zien ontstaan. Dat is het leven: je kop stoten, het slot niet open krijgen en toch plezier houden.”

De verlopen komiek, de master of ceremonies, lijkt de toneelknecht als een pop te bespelen. Van der Wal: „Ik wil hem laten voelen wat er gebeurt als mensen om je lachen. Wat er gebeurt als je verliefd wordt. En wat als je besluit je leven om te gooien.” Om te illustreren hoe de komiek zelf vastzit in een routineuze show gebruikt Van der Wal grappen uit zijn eerste comedy-set, toen hij zeventien was. „Grappen over op kamers gaan en voetballen, met tussendoor een mop van Cooper, begeleid door een drumroll en een klap bij de punchline.”

Het besef dat hij is vastgelopen leidt bij de komiek tot bespiegelingen over zijn vak. Van der Wal: „Dat is interessant, omdat ik dat op dit moment in mijn leven ook aan het doen ben. Ben ik een cabaretier die elk jaar een show gaat maken met een andere titel en een andere poster, maar toch vaak bij hetzelfde zal uitkomen, of besluit ik om het elke avond anders te doen, of zelfs om mijn leven radicaal anders in te richten? Daar zit ik mee. De verhalen die ik vertel zijn in die zin echt.”

De fez is ook zijn ondergang

Aan het slot komen toneelknecht, de Cooper-pop en toneelknecht bijeen, tobbend over de toekomst. Van der Wal: „Als artiesten worden we geacht vrije vogels te zijn, maar we proberen ook maar om het elke avond zo goed mogelijk te doen en ondertussen niet aan de drank te raken en niet onze vrouw te slaan. Dat is het licht filosofische accent in de voorstelling.”

En zo wordt Not the Tommy Cooper Story behalve een ode aan de grootsheid van Tommy Cooper ook een beschouwing over de tragische kant van het vak. Van der Wal: „De fez was het handelsmerk van Tommy Cooper, maar bij ons is hij ook zijn ondergang. Zijn herkenbaarheid heeft hem enorm geholpen. Maar de kans dat hij ooit iets anders had kunnen gaan doen, was nihil. Het Swiebertje-effect was enorm. De fez suggereert een vrijheid die er niet is, omdat de mensen alleen maar méér willen, harder lachen. Wij maken daar drama van.”

Zodat je sterft en iedereen lacht. Tommy Cooper kreeg terwijl hij live op televisie optrad een hartaanval. Hij valt achterover in het toneeldoek en het publiek bescheurt zich. Akelige beelden, nog wel op YouTube te zien. „Ik durfde eigenlijk niet te kijken”, zegt Van der Wal. Van ’t Hof: „Die video moet eraf, maar dat lukt kennelijk niet. Vanwege deze rol heb ik wel weer gekeken. Cooper ligt daar gewoon, trillend. Wat ik was vergeten, was het geluid: zijn adem, gegorgel, een soort snurk. Afschuwelijk.”

Sterven in het harnas heet dat, maar, zegt Van der Wal: „Op deze manier sterven is nou echt alleen romantisch in theorie en in praktijk te lullig voor woorden.” Tommy Coopers onverkwikkelijke dood heeft de legende nog groter gemaakt. Van ’t Hof: „Jongeren die alleen zijn naam kennen, weten toch hoe hij is gestorven.” Van der Wal: „Het was de ultieme mislukte goocheltruc. Het publiek laten geloven dat zelfs je dood er bij hoort.”