‘Samen met de VARA en de EO hadden we vooraf besloten dat S.O.S. Syrië! een journalistieke uitzending moest zijn, waarin naast de inhoud van het conflict en de humanitaire ramp ook zou worden gevraagd om te geven. Daar kozen we bewust voor.
„Zo kwamen er in één uitzending twee werelden bij elkaar: die van de journalisten, Jeroen Pauw en Hans Jaap Melissen, die net terug kwamen uit Syrië met feitelijke constateringen, maar ook met hun eigen emoties. Zij hadden daar weinig hulpverleners gezien. En je hebt onze wereld, die hulp vraagt van de kijker. Dat leidt tot een vreemde mengvorm van journalistiek, emotie en geëngageerdheid.
„Het is moeilijk bij zo’n complex conflict als dit; bij de aardbeving in Haïti hoef je de kijker niet uit te leggen wie de schuld heeft. De vragen die Pauw en Melissen, en ook de Syriërs, in de uitzending stelden over de belemmeringen van de hulpverlening waren terecht. Ik heb naar eer en geweten antwoord gegeven. Het is frustrerend dat we niet alles kunnen doen wat we willen, maar dat is inherent aan dit conflict.
„Hadden we de avond anders moeten aanpakken? Ik denk van niet. Als we een belpanel en veel zang en dans hadden ingezet, hadden we de plank misgeslagen. Dat had de zaak alleen schade gedaan. Het was of deze aanpak, of niets doen, en dan doe ik liever iets. Of we hadden de VARA en de EO alleen een journalistieke avond moeten laten maken, omdat we de tijd niet rijp vonden, maar dan had men de SHO weer gevraagd: waarom doen jullie niets?
„Wat we geleerd hebben is dat de perceptie, van de kijker maar ook van onszelf, van landelijke hulpacties is dat het tientallen miljoenen oplevert. Dat we aan het einde allemaal hoera staan te roepen. We hadden een ander verwachtingspatroon moeten hebben, en ook moeten wekken bij de kijker. We zullen nog evalueren hoe we een volgende televisieactie voor een conflictgebied moeten aanpakken.”