Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Genetica

Om te zien of iemands ogen blauw of bruin zijn, is kijken naar DNA genoeg

De oogkleur van voortvluchtige daders, of van hoofdloos gevonden lijken, is nauwkeurig uit hun DNA vast te stellen, als hun ogen blauw of bruin zijn.
De oogkleur van voortvluchtige daders, of van hoofdloos gevonden lijken, is nauwkeurig uit hun DNA vast te stellen, als hun ogen blauw of bruin zijn. Freeimages.co.uk

Met informatie uit DNA is met circa 85 procent nauwkeurigheid te voorspellen welke kleur ogen een verder onbekend persoon heeft. Dat blijkt uit een studie van het Erasmus MC in Rotterdam (Current Biology, online 10 maart). Het Nederlands Forensisch Instituut wil de test binnen een jaar gaan toepassen. Blauwe en bruine ogen zijn in het DNA goed te herkennen; voor groene of grijze ogen (één op de tien Nederlanders heeft ze) is dat veel moeilijker.

De test is gebaseerd op de oogkleur en het DNA van ruim zesduizend Rotterdammers. Een betrouwbare oogkleurtest op basis van DNA bestond tot nog toe niet, omdat niet veel genvarianten bekend waren die met oogkleur samenhangen.

Dat is aan het veranderen. Oogkleur is ten onrechte lang als een voorbeeld van simpele genetica beschouwd. Hebben twee ouders blauwe ogen, dan heeft hun kind nooit bruine ogen, zo lijkt het.

Dat klopt echter alleen als vuistregel. Twee genen die naast elkaar op het DNA liggen, bepalen samen voor een belangrijk deel de oogkleur. Het zijn OCA2 (voor pigmentvorming) en HERC2, dat waarschijnlijk een sturende invloed heeft op zijn buur. Maar er zijn tientallen andere genen betrokken. Een blauw-ogige vader die een bruinogig kind krijgt, hoeft zijn vrouw niet direct wantrouwig in haar blauwe ogen te kijken.

De Rotterdamse onderzoeksgroep berekende dat analyse van zes DNA-variaties voldoende is om de blauwe en bruine ogen betrouwbaar te voorspellen. Statistische betrouwbaarheid is moeilijk in één cijfer te vangen. De testuitslag dat iemand blauwe ogen heeft, is in 90 procent van de gevallen waar; dat iemand ‘geen bruine ogen’ heeft, is zelfs met 97 procent zekerheid te stellen. ‘Wel bruin’ klopt in 67 procent van de gevallen, ‘niet blauw’ in 84 procent.

Dat intermediaire oogkleur (alles wat niet blauw of bruin is) veel slechter te voorspellen is, komt deels omdat die oogkleuren in het Rotterdamse bevolkingsonderzoek niet exact beschreven waren. Wat de één ‘grijs’ noemt, kan ook blauw met bruine spikkels zijn. Voor de meeste Rotterdammers uit het onderzoek doet dat overigens niet ter zake: tweederde had blauwe ogen, een kwart had bruine.

Het is in Nederland sinds 2003 in principe toegestaan om voor opsporing uiterlijke kenmerken af te leiden uit DNA. Tot nog toe gold dat alleen voor geslacht en ras – dat laatste is overigens lastig. Oogkleur zou via een Algemene Maatregel van Bestuur aan die lijst van toegestane uiterlijke kenmerken kunnen worden toegevoegd. Hester van Santen