Direct naar artikelinhoud
InterviewJan Decleir

Acteur en schilder Jan Decleir: ‘Een familieman ben ik nog altijd niet. Ik heb drie kinderen bij drie verschillende moeders: dan heb je geen talent voor het vaderschap’

Jan Decleir: 'Mijn geliefde heeft mij opnieuw en charge gekregen.'Beeld Damon De Backer

Vorig jaar, na de dood van twee zussen en evenveel vrienden, blokkeerde acteur en schilder Jan Decleir compleet. Creëren lukte niet meer, de geur van terpentijn verdween uit zijn atelier achter in de tuin. Maar nu gaat het beter. Straks exposeert hij opnieuw in de Antwerpse galerij De Zwarte Panter. ‘Dat het schilderen vlot loopt, toont aan dat periodes van rouw beperkt zijn.’

Achter in de tuin van de edele woonst in Berchem zit Jan Decleir onder een afdakje en dampt de koffie als een sigaret. Hij draagt een donkerblauwe overall en heeft de handen vredig op de schoot. Alles is verweerd in dit stilleven: het gelaat, de handen, de bast van de bomen. “Het is hier rustig hé?”, zegt Jan. Tot er een trein door het canvas scheurt en het geluid als een tennisbal tegen de tuinmuren botst. Zoals Tommy Wieringa het ooit schreef in Joe Speedboot: wat niet weerkaatst, bestaat niet. “Zonder die trein kon ik hier nooit wonen”, lacht hij. “Die heeft de prijs gedrukt.”

De trein die Berchem met Antwerpen-Centraal verbindt herinnert aan een buitenwereld die je in deze tuin niet ziet, maar alleen hoort. Een tuin waarin het leven was gestold als kaarsvet na de dood van Reinhilde en Mia – twee van zijn drie zussen – en het verlies van Henny Vrienten en huisgenoot Ysbrant van Wijngaarden. Die stilstand is doorbroken. Decleir exposeert vanaf 11 november als schilder in galerie De Zwarte Panter. “Mijn geliefde (actrice Brechtje Louwaard, red.) heeft mij opnieuw en charge gekregen”, zegt hij. “Ze heeft me aangemoedigd. Toen de galerie vervolgens om een expo vroeg, samen met Pjeroo Roobjee, heb ik ja gezegd en ben ik naar mijn atelier gewandeld, achter in de tuin. Het was tijd voor actie.”

BIO

geboren in Niel, op 14 februari 1946 

komt uit een gezin van vijf kinderen, onder wie actrice Reinhilde, die vorig jaar overleed

geldt als een reus in de acteurs­wereld

speelde mee in Oscarwinnende films: Karakter en Antonia

woont in Berchem met zijn partner Brechtje Louwaard

exposeert vanaf 11 november in De Zwarte Panter, samen met Pjeroo Roobjee

Angstig kind

Het curriculum vitae dat het theaterbureau een paar dagen voor de afspraak mailt telt zeven pagina’s. De eindeloze lijst titels is kennelijk alleen een selectie en omhelst niet het hele professionele leven van Jan Decleir. Te weten dat ook de beeldende kunst tot dat leven behoort, maar niet staat vermeld en bovendien weinig is gekend. Die kunst oefende Decleir decennialang alleen in de coulissen uit. Want dat was het: oefenen, om tekeningen en schilderijen soms te verscheuren of kwijt te raken bij een verhuizing. Ruim twintig jaar geleden stelde hij zijn schilderijen voor het eerst tentoon, als zijspan van Fred Bervoets, in het Herman Teirlinckhuis. Later volgden expo’s in de Zwarte Panter, telkens gestut door vrienden. De leidsmannen Pjeeroo Roobjee, Fred Bervoets, Hugo Claus en Ysbrant van Wijngaarden plaatsten de plastische kunst van de acteur voor het voetlicht, want werk hoort aan de muur.

Jan Decleir: 'Zevenenzeventig jaar ben ik nu en ik verbaas me over de impact van de jonge jaren. Hoe die korte tijd je vormt en later opnieuw overvalt.'Beeld Damon De Backer

Jan Decleir praat op bedaarde toon in de tuin die het groen nog even vasthoudt. De man oogt wat stug, wat herinnert aan een uitspraak van Johan Heldenbergh: “De beste acteurs die ik ken, hoor je niet. Uit Jan Decleir komt geen woord voordat je er twee pinten in giet”. Hij lijkt niet de man die zich makkelijk mengt in debatten, praat alleen als het moet, als de noodzaak er is. Op iedere vraag volgt een korte stilte waarin gedachten rijzen en hij die uitpuurt tot in het antwoord alleen de essentie overblijft. “Op mijn veertiende trok ik de deur van het gezin achter me dicht”, zegt hij. “Ik ging niet naar de toneelschool, maar naar de academie. Dirk, de geliefde broer die zo vroeg stierf, was toen al acteur. Hoewel moeder ons liever pastoor zag worden, of bisschop, was ze de rolverdeling genegen: een acteur en een beeldend kunstenaar.”

Waarom hij dan toch acteur werd?

“Ik was een angstig kind, een jongetje dat bang was in het donker en zich stoerder voordeed dan hij was. Ook naar mijn moeder toe, op wie ik verliefd was. Zij was zo mooi. Het meest aangetrokken was ik tot mijn broer. Bij hem voelde ik me veilig. Hij was mijn houvast, verdroeg me, want aangenaam was ik niet altijd. Dirk gaf me een leefbaar zelfbeeld, waarna ik hem uit een soort lafheid, schuilend onder zijn veilige vleugels, ben gevolgd. Ik verliet de academie en koos voor het theater. Het was geen roeping om met een mooi stemgeluid de wereld te verbeteren. Echt niet. Tekenen en schilderen bleef ik wel doen, op de achtergrond, maar een kunstenaar was ik nooit. Ook nu niet. Ik exposeer, maar Fred Bervoets, dát is een schilder.”

“Ik houd eigenlijk wel van dat treingeluid. Stoort me helemaal niet. U wel?”

“Zevenenzeventig jaar ben ik nu en ik verbaas me over de impact van de jonge jaren. Hoe die korte tijd je vormt en later opnieuw overvalt, herinneringen die terugkeren, zeker na de dood van de twee zussen. Mijn enige nog levende zus, Gerda, bezit brieven die vader en moeder in sierlijk, maar onleesbaar handschrift naar elkaar schreven. De herinneringen die de brieven oproepen zijn deels verwerkt in de schilderijen. Niet bewust, maar plots waren ze daar.”

Ophelia, de geliefde van Hamlet, die zich uit pure waanzin verdrinkt. In Decleirs versie gebeurt dat in de Puytenput in Brasschaat, waar hij is opgegroeid.Beeld Damon De Backer

“Het valt op hoe diep, diep, diep christelijk mijn vader was. Hij liet zich niet bekeren omwille van mijn gelovige moeder, maar koos zelf voor de kerk. Lees de namen van de kinderen en je begrijpt het: Reinhilde, Maria of Mia, Diederik of Dirk, Gerda en Jan. Vader was een Vlaams-nationalist, hield niet van België. Dienstweigeraar, dat was hij ook, lid van Het Gebroken Geweer, van de pacifisten. Moeder vluchtte aan het begin van de Tweede Wereldoorlog met haar familie naar Zuid-Frankrijk, naar Saint-Papoul, en vader bleef alsnog soldaat in België. Een aalmoezenier overhaalde hem toch dienst te nemen zonder wapendracht. ‘Gij zult niet doden’ was een belangrijk gebod voor mijn vader.”

“Ik was jong en onttrok me aan het nochtans warme gezin, wilde weg, wilde leven, tekenen, spelen, alles. Een familieman ben ik nog altijd niet. Ik heb drie kinderen bij drie verschillende moeders: dan heb je geen talent voor het vaderschap. Het gebeurt dat mijn kinderen me laten weten dat ik geen onaardige vader ben. Ze zijn mild voor me, al hebben ze ook weleens het omgekeerde gezegd.”

“Na de dood van mijn moeder – pancreaskanker – een jaar of acht nadat Dirk was verongelukt, viel het familiegevoel helemaal uit elkaar. Niet alleen voor mij persoonlijk. Ieder had zijn leven, een nieuwe kern.”

“Kom, we gaan naar binnen. De slijpschijf van de buren maakt ons gesprek hier onmogelijk. Ik zal je de schilderijen laten zien, dan weet je meteen wat ik bedoel. Ze hangen in de woonkamer.”

Jan Decleir: 'Het valt op hoe diep, diep, diep christelijk mijn vader was. Hij liet zich niet bekeren omwille van mijn gelovige moeder, maar koos zelf voor de kerk.'Beeld Damon De Backer

Doen en dan zien

Die woonkamer is een galerie op zich. Er hangt een Ysbrant aan de muur, een Roobjee en veel Decleirs, straks te zien in De Zwarte Panter. Aan de muur hangt ook een gnoe, die hij van een goede vriend heeft gekregen. Hij is er niet trots op, maar ziet wel de schoonheid van het dier dat treffend ‘wildebeest’ heet in het Zuid-Afrikaans. “Ik ben blij met de schilderijen, toch kan ik er moeilijk naar kijken. Eigen werk hoort hier niet aan de eigen muur. Hoe sneller ze naar de galerie verhuizen, hoe beter. Kijk maar, ik maak intussen verse koffie.”

Ernest Van Buynder, voormalig voorzitter van het M HKA, schreef over het schilderwerk van Decleir dat het “zonder schroom als existentieel expressionisme mag gecatalogiseerd worden. Hij plaatst zich hiermee in een lijn waarin ook Fred Bervoets, Hugo Claus en Ysbrant, en ook de late Jan Cox zich situeren. Je hart volgen, doen en dan maar zien. Een lijfspreuk die Jan Decleir zich als acteur en beeldend kunstenaar kan veroorloven.”

Dat het werk expressief is, behoeft geen cursus esthetica. Dat het ook existentieel is, vertelt Decleir zelf. Hij wandelt rond in de woonkamer en kijkt om zich heen. “Er is veel historie in verwerkt, dat lijkt me ook logisch. Ik ben ook al zevenzeventig jaar, godverdomme! Het zij zo, en ik leef zo graag.”

Staand voor een werk van indrukwekkende proportie zegt Decleir dat er vooraf geen idee wordt bedacht. Er schuilt geen concept achter, geen verhaallijn die alle beelden verbindt. “Het ontstaat gewoon”, zegt hij achteloos. “Zoals het personage op deze berg. Het is een man die hakken draagt, verwijzend naar de tandenfee die ik speelde in Karst Mist Kerst, het eerbetoon aan Marcske Van Eeghem. Op de achtergrond zie je een landschap. Dat is de Bourgogne, waar ik me vaak ophoud in de zomer. Je ziet ook een molen, die verwijst naar de plek waar ik mijn geliefde leerde kennen. Die verwijzingen liggen niet op voorhand vast. Ze ontspringen aan het moment. Pas achteraf realiseerde ik me dat dit personage zowel op mijn vader als op mezelf lijkt. Het komt me allemaal gewoon goed uit. Ik hoef geen verdere Freudiaanse analyse.”

Coriolanus met zijn moeder en vrouw. Het kind dat ze tonen is Jan Decleir.Beeld Damon De Backer

Hoewel er naar eigen zeggen veel ontstaat op het moment zelf, is het opvallend hoe dat moment aan het verleden vasthaakt. Een door de brieven mee opgerakeld verleden. Zoals het schilderij bij de haard, het beeld van een mansarde, verwijzend naar het kamertje waarin Decleir samen met zijn broer sliep, tot die naar de toneelschool vertrok. “Het dakraam is echt, reëel. Het is een gegeven waarin je kan dromen en ontsnappen. Plastisch is het heel fijn die herinnering tot leven te wekken. De figuur in zwart-wit is mijn broer. Althans, dat is hij voor mij. Voor de buitenstaander maakt dat geen donder uit. Die vult het zelf maar in.”

“Soms wil ik tijdens het schilderen bewust terug naar een bepaalde tijd, maar lukt dat niet. Dan is de herinnering gewoon weg. Ik voel dat ik ouder word, dat het proces bezig is. Jaren geleden, nog voor Hugo (Claus, zijn goede vriend, red.) verdween, was ik op het filmfestival van Utrecht. Daar zag ik Willeke van Ammelrooy terug na lange tijd (Decleir speelde onder andere aan haar zijde in ‘Mira’, in ’71, red.). Ze begon over een korte film die we later samen zouden gemaakt hebben in Brussel. Ik kon me niks herinneren. Niks. ‘Je verzint het,’ zei ik. ‘Je probeert me iets in de schoenen te schuiven.’ Het festival gaf me de kans een film te kiezen voor de programmatie: ‘Doe maar die onbestaande met Willeke’, zei ik. Kort nadien zat ik in de zaal effectief naar mezelf te kijken. Ik sprak in een soort koeterwaals. Willeke was te zien met blote borsten. En het zei me allemaal niks. Dat was een bevreemdende ervaring. De titel, de aftiteling: alles was weg. Nadien heb ik opgezocht wanneer die film is gemaakt en blijkt die gedraaid te zijn in een intense rouwperiode, toen de dood van mijn broer Dirk, in ’74, een ravage had aangericht bij mijn lieve vader en moeder. Ik was erg aangeslagen en woonde toen heel even terug thuis bij mijn ouders, om uit te huilen. Terwijl die twee mensen, die elkaar zo graag zagen, met moeite iets van troost konden bieden aan elkaar. De herinneringen aan die film zijn overschreven door het verdriet om Dirk.”

Realiteit wordt fictie

Anders dan Rinus Van de Velde, die in zijn atelier levens verbeeldt die hij had kunnen leiden, doet Jan Decleir het omgekeerde. Hij brengt de levens die hij als acteur heeft geleid naar zijn atelier en zet die naar zijn hand. De ene maakt de fictie tot realiteit. De ander doet het net andersom. Daarbij gaat het om meer dan de jeugd of de geboortegrond.

'Ik ben de uitvoerder van deze schilderijen', zegt Decleir. 'Ik speel de schilder.'Beeld Damon De Backer

In 1967, in de Bourla, maakte Jan Decleir zijn acteerdebuut en speelde Coriolanus, naar de gelijknamige tragedie van Shakespeare. Daarin voert de Romein Caius Marcius, een rijk man, oorlog tegen de Volsken, een onafhankelijk volk in Italië. Hij verovert hun hoofdstad Corioli en meet zich de naam Coriolanus aan. Daarna wil hij consul worden, de hoogste functie in het Oude Rome. Het proletariaat dient zich daarover uit te spreken, en keert zich, ondanks de oorlogszege, tegen de leidende patriciërsklasse van Coriolanus, die graan zou hebben achtergehouden en zich arrogant gedroeg tegenover de plebejers. Hij wordt niet tot consul verkozen en voor eeuwig uit Rome verbannen. Uit wraak sluit hij zich aan bij de oude vijand, de Volsken. Ondanks pogingen van moeder en vrouw om het oude Rome niet aan te vallen en te bezetten, doet de man wat niemand wil.

“O ja, Coriolanus, dacht ik in het atelier. En toen was dit schilderij er.” Boven de eettafel, in de ruimte grenzend aan de woonkamer, hangt een doek met daarop Coriolanus en diens moeder die samen met zijn vrouw een kind toont. Dat kind is Jan Decleir. “Misschien ben ik ook de moeder, en de jonge vrouw.” Decleir schildert zich in ander werk ook als Prometheus en aan nog een andere muur hangt Ophelia, de geliefde van Hamlet. Hamlet vermoordt per ongeluk Ophelia’s vader, vertrekt naar Engeland en laat zijn geliefde achter. Die wordt waanzinnig en verdrinkt kort daarna. Verdrinken doet ze hier ook, “maar dan in de Puytenput in Brasschaat, waar ik ben opgegroeid.”

Wat hij zelf ‘het spel’ noemt, de invulling van een wit doek, blijkt niks anders dan het spelen van Coriolanus, Hamlet of priester Daens. Alsof hij het werk niet zelf heeft bedacht en alleen doet wat wordt opgedragen. “Ik ben de uitvoerder van deze schilderijen”, zegt Decleir. “Ik speel de schilder.”

Jan Decleir: 'Ik had een liefje dat samen met haar zusje werd doodgereden door een zatlap in Kapellen. Hoe ik dat toen verwerkt heb? Niet.'Beeld Damon De Backer

Een bijwerking van rouwen

“Er is al jaren een tegenbeweging aan de gang, anders dan het natuurlijke spelen, die zegt dat je als acteur, of nog erger, als ‘maker’, eerst moeten weten wie je bent. Je moet nu per definitie eerst wroeten in jezelf en daarmee aan de slag gaan. Ik zie daar het nut niet van in en ben het liefst iemand anders. Als je zoals Friedl Lesage zou vragen hoe ik mezelf zou omschrijven, dan moet ik het antwoord schuldig blijven. Ik heb geen idee wie ik ben en vind ook niet dat ik mezelf moet kennen. De ander is veel interessanter. Als ik mijn lieve vrienden en collega’s, zoekend naar zichzelf, een prachtige rol zie spelen, dan denk ik: prima zo, hoera. Maar laat mij maar gewoon spelen.”

Jan Decleir kijkt naar de schilderijen aan de muur en zegt: “Mijn eigen werk lijkt wel ontstaan door een ander. Plezierig vind ik dat.”

“Zal ik je het atelier laten zien?”

Zowat een jaar geleden sprak De Morgen al met Decleir. Dat gesprek ging over de première van Egmont, maar ook over rouw en verlies. Toen zei hij: “Mijn schilderwerk is stilgevallen, dat is een rare bijwerking van het rouwen. Ik had een mooi, nieuw atelier gemaakt, achter in de tuin. Dat is helemaal onderkomen, de penselen staan roerloos en verhard in uitgedroogde potjes, het is van een ongeziene tristesse.”

Nu klinkt het zo: “De opeenvolging van mensen die ons ontvielen bracht me terug naar een nare tijd. Die waarin mijn broer verongelukte, waarin mijn moeder stierf, maar er was meer. Een vriend die uit Congo terugkwam en zijn medicijnen niet meer nam, schoot zijn moeder dood ‘om haar uit haar lijden te verlossen’ en pleegde nadien zelfmoord. Ik had ook een liefje dat samen met haar zusje werd doodgereden door een zatlap in Kapellen. Hoe ik dat toen verwerkt heb? Niet. Ik ben niet in therapie gegaan. Het gebeurde gewoon. Toen mijn zusjes ziek werden en het duidelijk werd dat ze kort na elkaar zouden sterven, en nadien ook Henny en Ysbrant stierven, doemde dat verleden weer op. Na een tijd besef je dat zoiets bij het leven hoort, maar het was veel. Tegelijk denk je ook: wat stelt het voor? Onze grootouders hebben twee wereldoorlogen meegemaakt. Dat was nog iets anders.”

Jan Decleir: 'Eigen werk hoort hier niet aan de eigen muur. Hoe sneller ze naar de galerie verhuizen, hoe beter.'Beeld Damon De Backer

Het atelier achter in de tuin ziet eruit zoals u denkt dat het eruitziet: doeken, penselen, tubes, potjes en veel dynamiek. Er liggen houtsneden op tafel, etsen, flarden tekst en verderop een houten tafel die Decleir recent zelf heeft gemaakt. “Toen ik opnieuw begon te schilderen, maakte ik het hok van de kippen open. Ze houden van vrijheid. Alleen, en dat was gruwelijk, is er tijdens het schilderen een kip verdronken in een kuip met water. Weer was daar de dood. Het dier ligt nu begraven in de tuin. Dat het schilderen vlot loopt, toont aan dat de periodes van rouw wel beperkt zijn. Daarvoor leef ik te graag. Het verleden houdt zich niet lang op. Soms maar een paar uur, een halve dag, waarna ik er weer maanden vanaf ben. Soms denk ik: ben ik zo ongevoelig? Nee, ben ik niet. Of om een vreselijk modewoord te gebruiken: waarom komt het niet genoeg binnen?”

“Nog een vraag die ik me stel, of beter, die ik mezelf blijkbaar móét stellen: wat is het doel? Wat wil je bereiken, Jan? Wat wil je blootleggen? Ik zal u hakkelend en stotterend antwoorden dat ik die vragen afwijs. Er is geen doel. En ik wil me daar ook liever niet mee bezighouden.”

Daens en sinterklaas

Begin jaren zeventig stond Jan Decleir mee aan de wieg van de Internationale Nieuwe Scène, een maatschappelijk geëngageerde theatergroep. Toenmalige acteurs van de KNS (de Antwerpse Koninklijke Nederlandse Schouwburg), speelden Mistero Buffo van de Italiaan Dario Fo, over het leven van Jezus Christus, een compote van oude tradities en vernieuwend, geëngageerd volkstheater. Wannes Van de Velde bewerkte Italiaanse volksliederen voor het stuk dat het theater in Vlaanderen veranderde.

Decleir: “Dario Fo had al afscheid genomen van de communistische partij in Italië, maar hij bleef een zeer geëngageerd schrijver. Mijn kompanen namen dat engagement over, maar ik was er op een andere manier mee bezig. Ik kan me verzoenen met een goedmoedig wereldbeeld, met bepaalde politieke idealen, dat wel, maar ik wil vooral spelen. Het streven om de wereld te veranderen is niet echt iets voor mij. Ik heb tijd genoeg gehad om dat te beseffen en me de vraag te stellen: waarom ontbreekt het mij daaraan in het leven? Maar ik heb een aantal broeders, zoals Fred Bervoets. Hugo zou nu misschien ook denken: what the fuck? Hij gunde iedereen en vooral zichzelf het beste. Moet ik nu voor iets strijden? Ik voel het niet.”

Al zestig jaar is Jan Decleir omnipresent. Hij was en is het higgsdeeltje dat de Vlaamse film- en theaterwereld massa gaf en geeft. Hij speelde in twee films die de Oscar voor beste niet-Engelstalige film wonnen – de Nederlandse producties Antonia en Karakter – en werd gevraagd voor Eyes Wide Shut van Stanley Kubrick en voor een rol in de Bond-film The World Is Not Enough (twee keer was hij verhinderd). Voor de ene is hij altijd Daens, voor de ander Sinterklaas. Decleir houdt niet van complimenten, maar het is niet anders: velen plaatsen hem in het rijtje Claus, Merckx, Brel.

Jan Decleir: ‘Wie begrijpt nog hoe alles in elkaar steekt? Een kolen- of houtkachel kan ik aan, maar toen de verwarming hier stuk was, konden ook de onderhoudsmannen me niet helpen.’Beeld Damon De Backer

Die namen roepen een oude wereld op, die vanuit het heden als helder en overzichtelijk wordt gezien, anders dan deze epoque van twijfel en doorgedreven technologie. De afstand tussen die twee, tussen het atelier in de tuin en de buitenwereld die aan snelheid wint, groeit iedere dag.

“Het is niet echt mijn wereld, neen”, zegt Decleir over technologie. “Ik heb het talent niet om om te gaan met al het nieuwe dat ons omringt.”

Het is kapot

Wat als Chat GPT een script schrijft op maat van Jan Decleir?

“Dan zal ik dat lezen”, zegt hij. “Al geloof ik daar niet in. Een schlager voor Christoff zal nog wel lukken, maar ik zie geen drama van Shakespeare uit die machine komen. Het boeit me ook gewoon niet. De elektrische auto? Ik vind het buitengewoon oninteressant. Al is die desinteresse misschien gevoed door angst, dat kan. Wie begrijpt nog hoe alles in elkaar steekt? Een kolen- of houtkachel kan ik aan, maar toen de verwarming hier stuk was, konden ook de onderhoudsmannen me niet helpen. ‘Het is kapot’, klonk het.”

“Toen ik voor het eerst het vliegtuig nam, naar Oost-Berlijn, kreeg ik vliegangst. Op Molokaï, waar ik meespeelde in een film over Pater Damiaan, werden de acteurs ingevlogen en heeft de piloot me zelf laten vliegen. Dat was een openbaring. Door zijn constante voorspelling van wat er ging gebeuren werd ik rustig en verloor ik mijn angst. Misschien moet iemand mij uitleggen hoe artificiële intelligentie werkt. Maar dan nog: het is mijn wereld niet meer. Ik houd vast aan wat ik kan en waar ik van houd: spelen. Dat zal nooit veranderen. Laat me maar gewoon iemand anders zijn. Ook op doek.”

De expo IJstijd in de bloeiende gaard, met werk van Jan Decleir, loopt vanaf 11 november in galerij De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72-74, Antwerpen, dezwartepanter.com

Decleir is te zien in Wil van Tim Mielants, nu in de bioscoop.

De voorstelling ‘Er was eens ... Beethoven’ met Decleir en het Ensor Strijkkwartet tourt van 11 tot 25 oktober. arsaranea.be/ensor.