Categorie: Actua

Daar is het laatste ei nog niet over gelegd

.

Vandaag, 19 juli 2022, staat op de tweede plaats van warmste dagen ooit sinds het begin van de waarnemingen in Ukkel in 1892. Enkel op 25 juli 2019 was het nog warmer.

En toch ervaar ik het anders. Sinds 1967 heb ik nog nooit zulk een bloedhete dag meegemaakt als deze dinsdag. Op ons terras, en bovendien geheel in de schaduw, wijst de thermometer een whopping vierenveertig graden Celsius aan.
Dat beeld dient echter enigszins te worden genuanceerd. Het meetinstrument hangt nauwelijks anderhalve meter boven de koortsig gloeiende blauwsteentegels van ons buitenzitje. En als u weet dat warmte stijgt, weet u meteen ook dat één en één twee is.

Á propos, tegels: ik merkte dat mijn handpalm erop leggen resulteerde in het terugtrekken ervan binnen de nanoseconde. Hier blootsvoets op stappen, is als vuurlopen op smeulende houtskool. Vandaag zag ik er dan ook letterlijk nog geen kat toeven, daar waar deze zuiders gelegen tuinhoek doorgaans de uitgelezen dagslaapstek van ons poezenduo is. Zelfs mieren en aanverwant insectenvolk kiezen heden liever eieren voor hun geld.

En laat ik daar nou net naartoe willen: eieren.
Nu weten de lezers die mij al langer volgen dat ik wel van een geintje hou. Doch voor één keer garandeer ik u, met de hand op het hart bovendien, dat wat volgt geen – zoals veel Vlamingen dat zo mooi uitdrukken – trucare noch foefelare is. What you see is what you get.
Ik waagde me, zo rond kwart voor zes vanavond, aan een in mijn ogen nogal kwestieus experiment. Doch aangezien meten weten is, nam ik een pan uit de keuken en schonk er een geut olijfolie in. Ik nam de pan mee naar buiten, plaatste ze vervolgens op een vlak in de zon liggende terrastegel en wachtte af.

Gedurende een kwartier gebeurde er werkelijk niks, ook al voelde de pan na vijftien minuten zonnebaden zo heet aan als Lucifer met hoge koorts.

Vijfentwintig minuten verstreken. Zag ik daar bubbels ontstaan op de zich naar de buitenrand van de pan bewegende olie? Wis en waarachtig, zulks bleek een feit, naast almede een nietig rooksliertje dat zich kronkelend hemelwaarts dirigeerde.

Pas toen er ruim veertig minuten de revue hadden gepasseerd en het zweet ondertussen in dikke stroompjes langs mijn rug naar beneden gutste, was mijn geduld op. Soms moet je – zo dacht ik terwijl ik een zonneslag naderde – gewoon proberen, zelfs als je weet dat het hoogstwaarschijnlijk niet zal lukken.
Doch wat schetste mijn verbazing?
Ja, u raadt en wéét het zelfs al.
Dit, met name:

Laten we wel wezen: we moeten de grootste collectieve uitdaging waarmee de mensheid vandaag geconfronteerd wordt, de klimaatverandering, zien als de grootste kans voor gemeenschappelijke vooruitgang naar een duurzame toekomst. Mijn ei is daar eens te meer een bewijs van. Blij dat ik het kwijt kon.

[ Videofragmenten: © Menck ]

Dag op dag vijfendertig jaar geleden

.

Dirk springt uit de warme cabine van zijn vrachtwagen en rilt als hij het ijskoude G-dek betreedt. Het stinkt er verschrikkelijk naar uitlaatgassen.
Uit de slaapruimte achterin de cabine pluk hij zijn oude daim jas van het haakje en sluit daarna de deur van zijn Volvo Globetrotter.
Hij geniet als hij de warme voering van de dikke donkerbruine coat – een cadeautje van Anita voor zijn twintigste verjaardag – strak rond zijn lichaam drapeert. In zijn binnenzak tast hij naar zijn sigaretten. Meteen daarop herinnert hij zich dat hij ze vlak voor het uitstappen tussen zijn broeksriem heeft gestopt. Hij haakt het gekreukte pakje ertussenuit, peutert een sigaret los en laat die achteloos tussen zijn lippen glijden.
Op het moment dat hij door de dikke metalen schuifdeuren van het benedendek stapt, wrijft hij zich stevig in de handen. Hij heeft maar één doel voor ogen: koffie!

De gladde ronde leuning van de stalen trap voelt ijskoud aan. Via het E-dek, dat ondertussen zowat halfvol auto’s en bestelwagens staat, waartussen een drietal toerbussen, belandt Dirk in de cafetaria. De temperatuur stijgt prompt een graad of twintig. Hij beent meteen naar de bar waar het rond die tijd nog relatief kalm is.
Uit zijn portefeuille haalt hij de bedrijfsbonnen die zijn werkgever hem maar mondjesmaat toestak. Hij schuift een beduimeld exemplaar naar de purser van dienst.
“Een koffie graag, one coffee please.” Van dat ferrypersoneel weet je nooit van welke zijde van het kanaal ze afkomstig zijn.
“Mè of zonder suuker? Melk?” vroeg de jonge snaak ongeïnteresseerd. Overduidelijk een Bruggeling.
“Zwart, asjeblieft”, antwoordt Dirk terwijl hij zijn sigaret opsteekt. Hij trekt een op de toog achtergelaten magazine dichterbij. Een Flair van halfweg februari. Achteloos schuift hij het blaadje terug en klopt vervolgens zijn as af in een verzonken asbakje dat schier overloopt van de peuken.
“Asteblief menère, da goat deugd doen sè!” De purser knipoogt. Op slag ziet hij er een stuk minder afstandelijk uit.
“Thanks.” Dirk neemt het dampende kopje aan, zet zich aan een raampje en plant zijn bakje troost in een van de tafeluitsparingen.
De koffie trilt lichtjes door het stampen van de warmdraaiende scheepsmotoren. Ooit had hij aan ditzelfde tafeltje een gesprek met een Brits koppel waarvan de echtgenoot zich profileerde als ferryfreak. ‘Did you know that these diesel engines develop 24.000 horsepower?’
“That’s… amazing”, had hij oprecht verbaasd geantwoord. Zeshonderd maal de kracht van zijn eigen vrachtwagen.

Een dof gerommel en een kortstondige trilling trekken door de scheepsromp. Dirk kijkt op zijn horloge. Tien over zeven.  Het schip is de havengeul aan het uitvaren. Als het even meezit, betekent dit dat hij nog voor middernacht in Engeland aan wal zal rijden. Daarna een hazenslaapje, voor de middag lossen, in de vooravond laden en zaterdagavond terug inschepen in Dover. Zondag is het Anita’s verjaardagsfeestje en daar zal hij dit jaar wél bij kunnen zijn. Vorig jaar was hij niet thuis toen zijn vriendin verjaarde en daar was ze niet bepaald gelukkig mee geweest.
Dirk haalt zich Anita’s opgewekte gezicht voor de geest. Er trekt een warme gloed door zijn maag. Het zijn ten dele zenuwen, want hij heeft een ring gekocht voor hét aanzoek dat hij haar op haar verjaardag zal doen. Goud met één klein steentje. Eenvoudig en toch klasse, net zoals ze het graag heeft.
Dirk mist Anita plots heel erg. En waarom voelt hij zich ineens zo onbehaaglijk?

Buiten is de zon ondergegaan. De ontelbare lichten van de Zeebrugse haven werpen oranje vlekken op de relingen. De zee is kalm.
Beneden in dek G staan twee Britse vrachtwagenchauffeurs in stilte een sigaret te roken. Ze genieten van het uitzicht door de open boegdeuren. Mocht Seabruges by Night een film zijn, dan zouden ze als eerste in de rij staan om een kaartje te kopen. Alles is er ‘Great’, en dan vooral het bier. Ze lachen om de kwinkslag. Direct daarop voelen ze de massieve ferry een enorme slingerbeweging maken. In een fractie van een seconde worden ze omringd door ijskoud Noordzeewater dat hevig schuimend de romp binnenstroomt en al direct kniehoog reikt.
Beide chauffeurs reppen zich lijkbleek naar de stalen trap die nog gedeeltelijk boven het steeds woester binnendringende zeewater uitsteekt. Achterin het dek horen ze iemand schreeuwen. “De boegdeuren! De boegdeuren staan nog open! O mijn god!”
Bovenaan de trap rukken de beide mannen aan de hendel die normaliter de mechanische deuren ontgrendelt. Het mechanisme weigert thans alle dienst. Eén van hen grist in paniek de zware reddingsmoker van de wand en begint er als een bezetene mee op de deur te rammen. Het is vijf over halfacht. De Herald of Free Enterprise draait zich in een woeste beweging op zijn zijde.

Net op het moment dat Dirk zijn lege koffiemok terug naar de bar wil brengen, voelt hij de grond vanonder zijn voeten wegglijden. Hij strekt zijn armen voor zich uit om houvast te zoeken, maar wordt als door een reuzenvuist tegen de wand van de cafetaria geduwd.
‘Dit kan niet! De ferry zinkt en hij is nog niet eens vertrokken!’ flitst het door zijn hoofd. Meteen daarop trekt er een nietsontziende pijnscheut door zijn rug. In paniek tracht hij recht te krabbelen, maar hij komt steeds schuiner te liggen. Voor zijn ogen richt de vloer zich op als een gigantische gestoffeerde muur. Hij hoort panisch geschreeuw doorheen gans de ruimte, overstemd door een donderend geraas van vallend glas. Iets dringt zijn dij binnen en meteen voelt hij een warme gloed. En dan gaan ineens alle lichten uit en verstomt het angstige gegil één seconde.

Er rukt iets aan zijn arm. “Help me! Somebody help me!” Een zwaarlijvige vrouw tracht zich via zijn mouw recht te trekken. ‘Wait’, fluisteren zijn hersenen, maar de woorden blijven onuitgesproken. Plots lost de greep van de vrouw en ze glijdt hysterisch gillend van hem weg. In een snelle beweging klauwt hij om zich heen en zijn hand vindt grip aan iets metaalachtigs.
Als in een derderangs rampenfilm braakt de aanpalende scheepsgang opeens tonnen zeewater uit. De ganse cafetaria vult zich met een oorverdovend geraas. Dirk voelt een hevige tocht door zijn haren trekken en voor hij beseft wat er aan het gebeuren is, staat het zilte zeewater hem tot aan de kin. Instinctmatig verstevigt hij zijn grip op het metaal dat hij vasthoudt, maar de immense kracht van zoveel binnenstormend natuurgeweld sleurt hem praktisch ogenblikkelijk mee. Hij voelt het ijskoude water zich boven zijn hoofd sluiten.
Een nooit eerder gevoelde panieksensatie maakt zich van hem meester. Hij tracht naar boven te zwemmen, zijn adem inhoudend. Zijn bewegingen zijn slechts een amechtig gespartel in hevig verzet.
‘Oh nee!” flitst het door zijn hoofd. ‘Oh god, néé!’
Hij voelt iets tegen zich stoten. Iemand tegen zich stoten. Twee tellen later wordt een hard voorwerp vol in zijn maag gedrukt. Zijn hersenen doen verwoede pogingen om de oorzaak van die immense pijn te ontleden. Dirk schreeuwt het uit. Zijn schreeuw is submers en veroorzaakt een wilde stroom luchtbellen. Meteen ademt hij ijskoud zoutwater. Reflexmatig slikt hij, slikt hij, slikt hij. Zijn ogen puilen uit hun kassen van angst terwijl zijn lichaam spastisch begint te schokken. Als een razende grijpt hij om zich heen, wild en onbeheerst. zijn benen zoeken houvast in een steeds sneller stampen. Hij voelt zijn hart als een op hol geslagen stoomhamer slaan, steeds vlugger, steeds krachtiger. Er duikt een beeld op. Zijn moeder trekt hem uit zijn loopfietsje. Hij blijft aan het houten stuurtje haken met zijn rechterbeen. Onbedaarlijk begint hij te huilen. ‘Ik haal je er wel uit, schat!’ hoort hij zijn moeder lachen. ‘Ik haal je er wel uit. Ik haal je er wel uit. Ik haal…’
Dirk voelt zich wegzakken. Zijn verstand kan zijn plotse zaadlozing niet bevatten. Er is geen logica meer. Zwarte plekken dansen voor zijn ogen. Hij ziet stroken groene waas maar registreert niks meer.
Vier en een halve minuut nadat Dirk zijn koffie wilde wegbrengen, begeeft zijn hart het.

Vandaag is het exact vijfendertig jaar geleden dat de Herald of Free Enterprise zonk voor de kust van Zeebrugge.
Van de 543 mensen aan boord, kwamen er 193 mannen, vrouwen en kinderen om door de verdrinkingsdood. Een grove menselijke fout lag aan de basis van deze immense scheepsramp.
Enkele maanden na de berging voer de Herald of Free Enterprise in Chinese wateren onder de naam Flushing Range. Het spookschip werd pas anderhalf jaar nadien gesloopt.

Lieven Debrabandere, beeldhouwer

.
Op het moment dat ik halt hield voor het idyllisch gelegen erf van Lieven Debrabandere, was het onmiskenbaar: hier woont een beeldhouwer, een steenhakker, een letterkapper, een artiest pur sang, quoi.

Grote blokken met algen- en mossluiers overtrokken graniet en wit marmer lagen aan de straatkant op elkaar gestapeld als waren ze er ooit neergepoot door Odysseus zelf.

Debrabandere kwam op Katrien en ik afgestapt, zijn mondmasker nonchalant over zijn kin gedrapeerd en maakte prompt een opmerking over de Canon EOS die op mijn borst hing. “Ik heb krek dezelfde, cadeau gekregen van mijn kinderen. Heerlijk ding.” Ik beaamde volmondig en we raakten aan de praat.

Onze babbel heeft zowat anderhalf uur geduurd. Hij vergat tijd en ruimte; zelden zo een begeesterde mens ontmoet. Hij leidde ons rond zonder iets op te dringen maar wel alles te bezingen met een bevlogenheid van heb ik u daar. Genóten heb ik.
Er volgde een fotosessie waarvoor ik zelfs zijn heiligdom mocht betreden; een eer die hij niet zomaar weglegt voor eender welke bezoeker. U treft een impressie onderaan dit log.

stenensplijtend,
stofverbijtend
met een hamer in je schoot

krissekrassend,
zelfverrassend
leg je alle nerven bloot

beeldenstormend,
beeldenvormend
met je groot miskend talent

marmerslijpend,
tangenknijpend
steeds meer vuur, polyvalent

(Herman Grouwels, 2011)

Lieven Debrabandere is in 1945 geboren in Vichte, een deelgemeente van het West-Vlaamse Anzegem. Op zijn 27ste huwde hij en settelde zich in Gistel.

Hij werkt met verschillende materies. Kalksteen, zowel het witte – bekend als Carrara – als het zwarte marmer en albast worden door hem onderhanden genomen. Zijn werk is zowel lyrisch als abstract.

Alles begint met de keuze van de steen.
“Het idee ontstaat niet op papier. Het komt tijdens het houwen zelf tot stand. Vreemd, maar steen heeft de juiste weerstand om zich mee te meten.”

Debrabandere maakt al jaren abstracte beelden die dan geëxposeerd worden in zijn tuin maar ook in talrijke exposities buiten Gistel. In 2020 werd hij verkozen tot cultureel ambassadeur van zijn woonplaats.


Ik vind de mens zowel als zijn werk alvast vree schoon!

[ Foto’s: © Menck W. ]

Internationale Vrouwendag – Ode aan mijn elf ladies

.

Vandaag is het Internationale Vrouwendag.

Die dag staat elk jaar op 8 maart in het teken van strijdbaarheid en het gevoel van solidariteit van vrouwen overal ter wereld, meestal aan de hand van een specifiek thema. Dit jaar is dat overigens #ChooseToChallenge ofte kies voor uitdagingen.
Internationale Vrouwendag is in de twintigste eeuw ontstaan doordat vrouwen opkwamen voor hun rechten, onder andere op het gebied van arbeid en vrouwenkiesrecht. In 1911 werd de Vrouwendag internationaal voor het eerst gevierd.

Exact elf vrouwen zijn bijzonder belangrijk (geweest) in mijn bestaan. Ik stel ze hieronder, geheel fotogewijs en zonder veel woorden, met veel graagte aan u voor. Want de meeste dingen in mijn leven doe ik, ook al doe ik het wel eens anders voorkomen, vanwege hen.
.

.
[ Foto’s: © Menck ]

Niet te schatten

.
Gelieve me te excuseren voor de onbedoeld sacrale stilte op deze stek. Het was mijn week niet. Het waren mijn afgelopen twee weken niet, zelfs.

Als mijn hoofd maalt, verstijven mijn vingers. Sommige mensen beginnen net als gek te schrijven in tijden van onbehagen. Ik blokkeer. De meest geïnspireerde stukjes worden aan het scherm toevertrouwd als de scribent in zwaar weer verkeert, las ik ooit eens. Niet zo alhier.
De woorden zijn weliswaar alomtegenwoordig, doch slechts als niet te vangen flitsen in mijn harses. Ze buitelen over elkaar heen, ze tollen, ze dansen en draaien, en resulteren uiteindelijk in een verlammende vertigo.

Mijn eigen herstel verloopt vooreerst niet geheel zoals gewenst. Pijn en ontgoocheling zijn mijn deel. Alles gaat ook veel te traag wat mij betreft. Niet alleen baal ik daarvan als een stekker, ook het doemdenken komt bovendrijven.
Katrien vreest dat ik enigszins overdrijf en daardoor slechts agitatie ópwek. Ik weet dat ze hoogstwaarschijnlijk gelijk heeft, maar de ongewilde bekommernis waarvan mijn hersenpan doordrenkt is, zorgt voor kwel en donkere gedachten. Het is sterker dan mezelf, maar ik werk eraan zoals Pfizer aan een covidvaccin: niet ten volle overtuigd doch bereidwillig.

En dan is er mijn bestie, mijn maat sinds decennia en het schuim op mijn levensbier. Diens zeldzame en kwaadaardige aandoening – peniskanker, een zware tol die gemiddeld slechts een handvol Belgische mannen betaalt op jaarbasis – lijdt tot onnoemelijk veel droefenis. Hij is net geen vijftig en heeft zijn deel van de sores al ruimschoots over zich uitgestort gekregen. Wat hij doormaakt (niet voor de gevoelige zieltjes onder u), is een niet te schatten merode die ik zelfs mijn ergste vijand niet toewens. En uiteraard, of wat had u gedacht, neem ik een aanzienlijk stuk zijner malaise mee in mijn hoofd. Ten zeerste nefast voor de levensvreugde, wat ik u brom.

Tot slot kan ik ook mijn buurman niet onvermeld laten. Ik ken hem al vierentwintig jaar als een goedlachse kerel wiens gevatheid legendarisch is in onze kleine wijk.
Heden kijkt hij aan tegen een revalidatie van minstens een jaar. En dan heeft hij zogezegd nog geluk gehad. Want geef toe: als je de onderstaande foto’s ziet, verwacht schier niemand nog een levend wezen aan te treffen in een dermate verhakkelde hoop staal.
Verhakkeld; zo is helaas ook zijn lichamelijke gesteldheid op heden. Er wachten hem nog tig chirurgische ingrepen alsook diverse implantaten. Zijn toekomst is koffiedik kijken, dat begrijpt u.

Bon.
Als u me nu wilt excuseren.
Ik ga even een Dafalgan forte tot mij nemen. Mogelijks scoor ik inderhaast ook een Valiumpje.
En ineens, schier als een donderslag bij heldere hemel, daagt het mij dat het coronavirus ook nog steeds in alle hevigheid woedt.

Doe mij maar twee Valium, alstublieft. ASAP.
.

[ Foto’s: © Kristof Pieters ]

Under a mask

Mijn madam draagt, als de situatie zulks vereist, bij voorkeur een gifgroen mondmasker met daarop het tricolore logo van haar werkgever. De opdruk is fris en modern van vormgeving. Ze noemt het dan ook haar lievelingsmondmasker.

Een mondmasker – mondkapje voor de Nederlanders – is geleidelijk aan het verworden tot een trendy ding en een tastbaar medium voor een statement. Wie een ordinair wit of zwart stoffen masker draagt of – o treurnis – een blauwwit papieren exemplaar, uit zich heden nog slechts als een defaitistisch individu dat er door nood toe gebracht werd gebukt te gaan onder die obligate broeierige lap. Doch die mistroostige gelatenheid maakt gaandeweg plaats voor clemente revolte.

Steeds vaker duiken mondmaskers op die de deels onherkenbaar gemaakte drager weer een gezicht geven. Een prominent aanwezige ‘tanden bloot’-glimlach als opdruk verraadt een optimistische geest, een opgestoken middelvinger een rebels karakter en met een levensechte print van dat deel van het gezicht dat bedekt wordt, wil de mens achter het masker demonstratief uit de anonimiteit treden.

Deze week mocht ik me verheugen in een allegaartje van originaliteit.
Voor me aan de kassa stond een jong vrouwspersoon schattig te wezen met haar roze masker bezaaid met blauwe cirkels. Of er een boodschap achter zat, valt te betwijfelen, maar de overdosis aan koddigheid maakte het lange aanschuiven ineens wat draaglijker.
Twee oude besjes op de parking van datzelfde winkelcomplex droegen beiden een mondmasker met vintage look: grote kleurige bloemen op een okergele achtergrond. De coolness droop eraf. Bovendien waren ze zich maar al te bewust van de blikken die ze toegeworpen kregen, want ze etaleerden het sierlijke stukje stof met een flagrante parmantigheid.
En wat te denken van het personeel van de zaak van wie het masker gegarneerd was met het bedrijfslogo en daaronder “Onze prijzen laten uw mond openvallen!”

Gemeengoed is het allemaal nog niet. Maar de kentering is gaande.
Tenslotte moeten we het nog een hele poos uitzingen met zulk een zweetdoek op onze facie. Onze vrijheid is dezer dagen een pak kleiner dan onze fantasie. Dat de commercie hier geraffineerd op inspeelt, vind ik dan ook helemaal oké. Want alleen mensen met verbeelding hebben oog voor de werkelijkheid.

En u?
.

PLOG: Corona non grata

Al de woorden die ik op deze stek wil loslaten, voelen ineens aan als quatsch en holle frasen in het licht van de ons omringende ellende.

Mijn niet zelden onzinnige schrijfsels steken maar schril af tegen de huidig heersende gesteldheid van bittere ernst, beroering, behoedzaamheid en tristesse. Dientengevolge laat ik mijn blog almaar vaker voor wat hij is.
Hoewel het niet altoos spreekt uit de inhoud van mijn toetsenvruchten, ben ik een behoorlijk beladen en kwetsbare mens die dezer dagen soms duchtig heen en weer wordt geslingerd tussen weerbarstigheid en deernis, beklemming en euforie alsmede morositeit en gelatenheid.

Als ik bijvoorbeeld nog maar dénk aan hoe mijn ouwe vadertje op heden in zijn eentje aanmoddert zonder de voor hem zo cruciale lijfelijke aanwezigheid van zijn geliefden, voel ik welhaast fysiek hoe zijn veerkracht stukje bij beetje afbrokkelt. Hij plengt naar eigen zeggen regelmatig een traan en is veel sneller geëmotioneerd dan voordien, een term waarmee hij doelt op het precoronabestaan. Hierdoor verlies ik van de weeromstuit alle goesting om online nog wat beuzelpraat te gaan verkopen. Ik hoop dat u mij deze humane reactie kunt vergeven. In ruil beloof ik u beterschap van zodra zich een waardige opflakkering van herstel annex versoepeling aandient.

Anderzijds wil ik evenmin toegeven aan de amorele nukken van die zogenoemde onzichtbare vijand. Dat doe ik door me zo veerkrachtig mogelijk op te stellen terwijl de dag zich ontrolt. Er zijn zelfs momenten dat ik mezelf betrap op fluiten of neuriën tijdens beroeps- dan wel hobbymatige klussen. Dat zijn de momenten waarop ik er, niet zelden onbewust, in slaag mijn nare geestesarbeid te verdrijven door blijmoedige gedachten. Die momenten koester ik als waren ze hemelse nectar. Nectar die ik wil hamsteren zoals dwazeriken wc-papier.

Neemt u deze week voor een keertje genoegen met een woordarm plogje?
Het is een fotogewijze opsomming geworden van datgene waarmee ik me de laatste weken zoal onledig hield teneinde mijn obscuriteit de kop in te drukken. Komt wel goed.

.
A | BINNEN


↑  Het bureel werd heringericht en opnieuw geverfd in een frisse teint. De rekken rechts, die een deel van mijn uilenverzameling herbergen, vervaardigde ik uit langwerpige houten kisten waar grote filmrollen voor de grafische sector in getransporteerd werden. Het lange werkblad waar de monitor op staat, is een eigen creatie.


↑  De hal werd gerenoveerd. Het langste stuk van deze T-vormige ruimte is tien meter lang. Muren, plafonds en (10!) deuren veranderden van beige naar sneeuwwit.
Op bovenstaande foto werd de primerlaag aangebracht. What a difference some paint makes!


↑  Madam Menck in diepe concentratie. We brachten elk een complete eindlaag aan, zowel wat muur- als lakverf betreft.

↓  Hieronder treft u enkele foto’s van het eindresultaat:

.
B | BUITEN


↑  Katrien voert een verbeten strijd tegen de klimop op de pannen terwijl ik het opruimen en hakselen voor mijn rekening neem.


↑  Het voorlopige resultaat: een huis met een dikke, groene kuif. Die wordt volgende week geëlimineerd.


↑  Ik bestelde en plantte een boom: een hoogstam sierpeer ofte Pyrus calleryana “Chanticleer”. Draagt prachtige voorjaarsbloesems en ondergaat een mooie gouden herfstverkleuring.


↑ ↓  Aan de achterdeur komt een paadje in blauwsteen. Het vorige oudmodische exemplaar ging ik met de drilboor te lijf.
De buxussen op de onderstaande foto hebben te lijden onder de droogte.

↓  En verder is het natuurlijk heerlijk toeven in de tuin. Thank God for our garden in deze coronatijden, zeg.

[ Foto’s: © Menck | aanklikbaar voor groter ]

Gemondkapt aanmodderen

De lockdown waarin we welhaast mondiaal verzeild zijn geraakt, maakt dat ik – net als ongetwijfeld velen onder u – zo stilaan toch wat zwaar op de hand aan het worden ben. Gelukkig zijn de strohalmen waaraan ik me optrek nog steeds sterk genoeg.

Als zelfstandig hovenier kan ik dan wel reglementair aan de slag blijven, doch ook in mijn vak loert het vermaledijde virus om elke hoek. Zo draag ik tijdens het arbeiden voortaan een mondmasker om de excessieve speekseloverdracht mijner overwegend bejaarde klandizie, die in meer gevallen dan ik bevroedde nog nooit van social distancing heeft gehoord, te weren.
Dat zulk een beschermende lor wat mij betreft niet bepaald een zegen is, valt te wijten aan mijn ongerijmde gewoonte om om de haverklap mijn lippen te bevochtigen met mijn tong. Het gevolg hiervan is dat het aanvoelt alsof ik mond en neus afscherm met een iets te intens gebruikte en pas afkoelende beflap. Met de uitzonderlijk zomerse temperaturen van de afgelopen week, leek het daarenboven alsof ik gedurig aan het vapen was, terwijl het gewoon mijn eigen mondvocht betrof dat via die vunzige vod verdampte. Moge de huidige koelere week daar please verandering in brengen.

Bovenstaande paragraaf kan de indruk wekken dat ik thans weder geheel de slaaf van een overvolle agenda ben geworden, doch niets is minder waar. Er zijn namelijk nog aardig wat klanten die de aanwezigheid hunner vertrouwde hovenier dezer dagen (lees: weken) niet op prijs stellen wegens latent besmettingsgevaar. Als zij in hun kot moeten blijven, dan ik ook maar.

En dus rest er mij meer vrije tijd dan me lief is. Tijd om aan het thuisfront zowel binnen als buiten diverse klussen uit te voeren die ik anders toch maar voor me uit zou hebben geschoven.
Verven, om er maar eens eentje te noemen. Ik beheers die nobele ambacht behoorlijk, doch executeer hem node. En aangezien de eindeloos lijkende quarantaine madam Menck en ik de gelegenheid biedt wat karweien van grotere omvang aan te gaan, verfden we meteen maar de hal en alle tien deuren die er op uitkomen. Wij betrekken een bungalow, ziet u. Daarin is een lange gang met veel deuren welhaast een conditio sine qua non.
Het eindresultaat van ons kwastenspel stemt zowel Katrien als ik uiterst tevreden. Wat voorheen een massieve expositie van vage zandkleuren was, is heden verworden tot een maagdelijk witte entree. Een langgerekte witte gang met plenty witte deuren: het is toch nog eventjes wennen. Als we onze woning binnenstappen, voelt het nog steeds alsof we een ziekenhuis betreden. Straks toch maar proberen om alvast díe knop om te draaien.

Á propos, wit: die kleur heerst niet alleen binnenshuis. Ook in de tuin, waarin ik steeds meer mijn heil zoek, is er momenteel een ware sneeuwexplosie aan de gang, slechts sporadisch onderbroken door een vonkje rood. En daar heb ik foto’s van. In dit annus horribillis zijn het shots die oplichten als fel fonkelende sterren in een verder compleet duistere nacht.

De bewijzen van onze verflust schotel ik u in de loop der lockdown geheid ook nog voor. Ik heb dus nog wel even de tijd, zeg maar.

.


Ondertussen net uitgebloeid: krentenboom (Amelanchier lamarckii).

Nog volop hun pracht tentoonspreidend (sierappel- en -kerselaars):

[ Foto’s: © Menck | aanklikbaar voor groter ]

Quarantaine sans gêne

Katrien drukt met een kleine keramiekspatel plakjes papierklei op een stevig opgeblazen ballon. De dunne partjes overlappen elkaar en vormen al snel een kom die zich strak om de latex luchtbol sluit. Daarna werkt ze het minutieus vormgegeven geheel af met een rudimentair aangebracht reliëfje.

Eenmaal de klei voldoende droog is geworden, zal ze de ballon laten knappen. Wat overblijft, is een holle creatie die zich, eens gebakken en geglazuurd, dienstig zal maken als eigengereide theelichthouder.
Het is telkens weer pure passie die mijn madam bekruipt als ze met klei bezig is, ook al doodt ze er thans vooral een ledig stuk coronatijd mee.

Gelukkig laat de zon zich dezer dagen overwegend van haar beste kant zien. Dan duiken we beiden welgemutst de tuin in.
In vergelijking met de vorige jaren staan we ver voor op schema. Er werd alreeds gesnoeid, geschoren en gewied, gekuist, geschikt en geplant. En er wordt bovenal genoten. De bloesems spatten als feeëriek voorjaarsvuurwerk van de sierfruitbomen, op tal van plaatsen wordt de klamme bodem gekliefd door bevlogen opduikend lentegroen wijl talloze baltsende mannetjesmezen, -mussen en -merels bronstige wijfjes onder hun aandacht trachten te kwinkeleren.

De lucht is, kortom, zwanger van een onstuitbare, grenzeloze geestdrift. Wij laten ons met veel graagte op sleeptouw nemen door deze dolle draaikolk van hartstocht, ook al gaat dit fraaie seizoen dan latent gebukt onder een abstracte volksvijand.
Zo ben ik het aloude houten tuinmeubilair te lijf gegaan met de hogedrukreiniger. Een dergelijke ingreep is absoluut not done, werd me ooit ingefluisterd door een gedreven houtbewerker. Hij zwoer bij hoog en bij laag dat de kern van het hout hierdoor beschadigd raakt. Dat zal best, doch ik heb gedurig nauwgezet gespritst met een aanvaardbare pressie. Immer handig, zo’n regelbare drukspuit.
Ons welhaast een kwarteeuw door weer en wind geteisterd – en nooit voorheen gereinigd – tuinameublement werd alzo getrakteerd op een verjongingskuur van heb ik u daar.

Heden oogt het terras weer ganselijk seduisant, doch gasten, alsook potplanten, blijven noodgedwongen nog wat uit. Ons leven ten volle kleuren, zal pas kunnen nadat de Boze Chinese Blafhoest met de noorderzon is vertrokken.
Mijn plannen voor een glorieus herenigingsfeest zijn nochtans zo goed als in kannen en kruiken. Familie en vrienden terug in de armen mogen sluiten, staat momenteel helemaal bovenaan mijn bucketlist.
Het wordt geheid een Garden Party die zijn weerga niet zal kennen. De barbecue zal worden verhit tot het vlees krijst om genade, de dranken zullen koel, fel en menigvuldig zijn en er zal gedanst en gelachen worden tot de nacht de ochtend wakker kust.

Hoeveel nachtjes slapen is dat nog?
En vooral: hoeveel keer de handen wassen?

.

[ Foto’s: © Menck ]

Onzichtbaar omsloten

De laatste dagen heb ik zo vaak mijn handen gewassen dat er een stempel van een discotheek uit 1989 tevoorschijn is gekomen.

In dat jaar was ik overigens een bevlogen twintiger die net zijn eerste baantje had gescoord vlak na de obligate legerdienst. Kort daarop leerde ik een bekoorlijke stoot kennen die twee jaar later – en schier vijf jaar lang – tot mijn wettige echtgenote zou worden gebombardeerd. Het leven lachte me toe, de toekomst stond bol van verlangens en in mijn hart kwinkeleerden non-stop paradijsvogels. Wat een zorgeloze tijd was me dat toch.

15:26

Ik pluk de handdoek van het rek en droog mijn pollen af. In de keuken schalt ‘It’s the end of the world as we know it’ van REM uit ons vintage ogend DAB+-radiootje. Deze belegen hit wordt tegenwoordig wel érg veel airplay gegund. Beetje stemmingmakerij, denk ik, net op het moment dat de disk-jockey het nummer afrondt en verkondigt dat de schijf herontdekt is door de jonge luisteraars.
Geheid gunnen zij dit lied een kortstondige revival als aanfluiting van de globale angst die thans regeert.

15:47

Met een mok dampende troost in de hand staar ik vanuit de zonovergoten woonkamer naar madam Menck die in het zuidelijkste deel van de tuin hosta’s aan het verpotten is. Vier aarden bakken hebben de groeidrang van die knapen niet overleefd.
Mijn tuinfee klaart, zo merk ik, de klus routinematig. Ze heeft een enigszins verbeten trek op haar gezicht. Van floristische geneugte is hier geen sprake meer, wel van loutere bezigheidstherapie.
De laatste paar dagen heeft haar vertrouwde aanstekelijke enthousiasme plaatsgemaakt voor een zekere gelatenheid. Ze verklaarde me vanmorgen dat ze de huidig heersende coronatoestand als erg onwezenlijk ervaart. Ik kon niet anders dan instemmend knikken.

17:01

Op het moment dat ik me laat vallen op mijn bureaustoel, blèrt de telefoon. Mijn vader. Ik besluit niet op te nemen. Hij probeert al een ganse week zijn kroost bijeen te sprokkelen.
Er staat een uitmuntende gin in koelkast!”
Ik voel me wegkwijnen als een plant die geen water krijgt.”
Ik laat belegde broodjes aanrukken. Of pizza. Heb je liever pizza? Zeg het maar, hè.”
Arme pa. Ik heb oprecht met hem te doen. Doch nood breekt wet, hoe zeer mijn familiehart ook bloedt. Mijn zesentachtigjarige ouwe is helaas niet doordrongen van de ernst van de zaak. De hevigheid waarmee COVID-19 om zich heen slaat en de geïnstrueerde adviezen om ons zo goed mogelijk te beschermen, gaan er bij hem maar niet in. Via de televisie krijgt hij een overload aan informatie over zich heen. Op de duur hoort hij nog slechts klanken walsen en ziet hij cijfertjes en grafiekjes dansen. Als ik dan poog om klaarheid te scheppen, beweert hij dat ik overdrijf. Ook mijn broer en zus vingen bot. “Hij minimaliseert alles”, luidt het.

17:14

Katrien komt mijn bureel binnengesloft. Haar handen zijn zo zwart als mijn gedachten.
“Er is er eentje gestorven,” verkondigt ze stil.
“Oei, da’s dan al het elfde slachtoffer”, repliceer ik.
“Een hosta, bedoel ik. Hij is helemaal rot.”

Het zijn voorwaar verwarrende tijden.

.