Waarschijnlijk bestaat bier al sinds de mens ruim 10.000 jaar geleden landbouw ging bedrijven in Egypte en Mesopotamië.
De geschiedenissen van brood en gist hangen nauw met elkaar samen, omdat bier eerst werd gemaakt van vermalen, gegist brood. Bier was toen een papperig mengsel dat je met een rietje dronk om geen droesem binnen te krijgen.
Naarmate de verbouw van graan zich verspreidde, deed het bier dat ook. De eerste sporen van bier in Scandinavië zijn gevonden in het graf van het meisje van Egtved, dat in 1370 v.Chr. werd begraven in Denemarken. Ze had een kruik bij zich met resten van witbier.
Al snel werd bier de belangrijkste drank van de Noord-Europeanen, die ermee op hun goden dronken. Ook de Vikingen hielden van bier, getuige hun strijdkreet ‘Alu, alu, laukr’ – ‘Bier, bier en knoflook’, een verwijzing naar de bedwelmende eigenschappen van bier, die men verbond met de godenwereld, en de genezende werking van knoflook.
In de middeleeuwen dronken zowel volwassenen als kinderen de hele dag bier, want het water was vaak verontreinigd en smaakte vies. De mensen waren echter niet voortdurend dronken, want destijds was het bier veel minder sterk dan nu en werd er stevige kost bij gegeten. Bier werd dan ook geassocieerd met welzijn en met gezondheid.
In de 19e eeuw werd het brouwprocédé gereguleerd. Nu wordt er jaarlijks voor € 200 miljard aan bier omgezet.
Hier lees je alles over de lange geschiedenis van het bier – van Mesopotamië tot de Vikingen en natuurlijk Louis Pasteur.