De Peazemerrede boven Moddergat is leeg, maar zit vol verhalen

De kwelders vormen het begin van de wandeltocht.

De kwelders vormen het begin van de wandeltocht. Foto: Marcel van Kammen

De visserij was vroeger voor veel dorpen langs de waddenkust van Friesland en Groningen een belangrijke bedrijfstak. Zoals voor Moddergat. Museum ‘t Fiskerhúske biedt een wadlooptocht aan naar de Peazemerrede, de geul waar de schepen voor anker gingen.

Hoe deden de vrouwen van Moddergat dat, wat voor schoeisel hadden zij aan als ze het wad op gingen om pieren te steken? Tja, vissersvrouwenschoenen; mijn aandachtsspanne zouden ze nooit bereikt hebben als ik hier niet vast zou staan in het slik, meteen in de eerste meters buiten de dijk bij Moddergat. Kunnen we nu al de conclusie trekken dat museum ‘t Fiskerhúske geslaagd is in zijn opzet, ‘een expeditie waarbij we dichter bij het leven komen dat de vissers vroeger geleefd hebben’, zoals de website van het museum meldt.

Maat 48

Wadlopen. Dat is een tijd geleden... Meer dan tien jaar terug. Veel te lang, terwijl ik het – in principe dan – zo leuk vind. De reden? Maat 48. Ja, ik hoor u denken: ideaal om het wad mee op te gaan, zak je nooit weg. Maar ik verzeker u, is niet zo. Want zie maar eens geschikte schoenen in die maat te vinden, niet te prijzig bovendien, want we willen natuurlijk niet de hoofdprijs betalen voor een stel schoenen waarmee we hooguit eens per jaar door de modder banjeren.

Hoge canvas gympen, waar de meeste mensen het op doen? Vergeet het maar, die gaan tot maat 46. Wat dan wel? Vandaag houden we het, in overleg met gids Patricia Tenthof (1965), op strandschoenen. ,,Een zwerftocht, niet al te zwaar. Blijf voeten bewegen, niet stilstaan, anders zuigen ze vast.” En zo sta ik watertrappelend in het slik, als een kind dat nodig naar de wc moet.

,,De vrouwen van Moddergat droegen, zoals alle vrouwen in die tijd, een rok. Maar als ze het wad op gingen om pieren te steken dan hadden ze een broek aan, heel bijzonder voor die tijd.” In het museum, voor de start van de tocht wijst Tenthof op een prachtige zwart-witfoto van twee vrouwen, de greep in de hand, gehuld in een enorme pofbroek, een dolbroek.

Het steken van wormen (dollen) was werk dat de vrouwen deden als de mannen aan het vissen waren, legt Tenthof uit. In voorjaar en zomer werd er gevist met een sleepnet, in het najaar met haken aan lange lijnen. Maar liefst zesduizend wormen per schip waren daarvoor nodig. Ben je wel even zoet mee om die te steken. De vrouwen deden de wormen ook aan de lijn en de vis ventten ze in de grotere plaatsen in de omgeving, leert het museum. (Zie kader over wandeling.) Je vraagt je bijna af wat de mannen deden...

Grijns

Terug naar het wad. Die eerste honderd meters doen het altijd goed in een verhaal. Gids Tenthof zet koers naar de zandplaat verderop, waar het, zo stelt ze in het vooruitzicht, ,,een stuk makkelijker lopen is”. Er loopt een Duits gezin mee. Vader, moeder, puberzoon, puberdochter. Nooit eerder op het wad geweest en dat ervaart met name de moeder.

Niet chique, leedvermaak beschrijven, zou niet moeten, maar ja, dan had u ook niet geweten van die grijns van de vader. Met zijn kinderen staat hij inmiddels op de zandplaat te wachten, terwijl gids Tenthof zijn vrouw vlot trekt. De dochter denkt al vooruit, vertwijfeld: ,,Moet mama straks dat stuk ook nog weer terug?”

Maar eerst zijn er nu de zandplaten. En daar loopt het prima. Als een vrolijke strandloper stapt Tenthof ogenschijnlijk moeiteloos rond, ondanks de zware rugzak die elke waddengids bij zich moet dragen voor scenario’s waaraan we op deze zomerse dag liever niet denken. Om de haverklap bukt ze om iets op te vissen uit het water of te rapen van het zand, zo nodig trekt ze een sprintje.

Heeft ze het te pakken dan wacht ze tot de groep rond haar verzameld is en volgt een verhaal over wat in haar opengevouwen hand ligt; een kokkel (,,verplaatst zich door een gasbelletje te blazen, wordt-ie licht van”), een dode krab (,,vuilnisman van het wad”), een garnaal. Is het heel klein dan verdwijnt het in een potje met een vergrootglas als deksel, dat vervolgens van hand naar hand gaat.

Eetbaars

Het blijft niet bij schoeisel. Er zijn veel meer vragen over het leven van de vissers vroeger langs de Fries-Groningse Waddenkust waar je al wadlopend op komt. Vragen waar niet per se een antwoord op hoeft te komen. Erover nadenken is al heel wat. Kleding bijvoorbeeld: wij kunnen hier nu wel met mooi zonnig weer in onze sneldrogende kunststof korte broeken rondlopen, maar hoe deden die vissers dat als het nat en koud was?

En iets heel anders: het museum focust met name op het einde van de 19de eeuw – niet vreemd vanwege de ramp die het vissersdorp in 1883 trof – maar hoe leefden de kustbewoners de eeuwen daaraan voorafgaand? Wat we in ieder geval leren: er is van allerlei eetbaars op het wad te vinden. Dus het loonde de moeite het wad op te gaan. Niet voor niets was het terpengebied, rond de start van de jaartelling, het drukst bevolkte deel van ons land.

Een paar kleine prielen steken we door. Ze monden uit in een diepe geul, de Peazemerrede, het doel en keerpunt van de tocht. De zon schittert oogverblindend op de golfjes van het brede water. Hier gingen de vissersboten van Moddergat dus voor anker, om hun vangst over te laden in pramen die vervolgens koers zetten richting dorp. Hier gingen ze dus ook weer weg, voor nieuwe vangst. Als je je ogen sluit, zie je ze wegvaren. Zelfs zo’n lege plek hier, zit boordevol verhalen. Dat is mooi aan het wad.

Het grote toeval wil dat ik einde van de maand nog een keer ga wadlopen, familie-uitje naar een eiland. Wie geschikte schoenen weet, mag een berichtje sturen.